Sporen van de Tempelieren in Nederland - http://www.tempelieren.nl - © Ben Brus 2003-2012
Het Begin
De eerste Kruistocht.
Tijdens de eerste kruistocht veroverden de kruisvaarders onder aanvoering van Godfried van Bouillon in 1099 de stad Jeruzalem. Het koninkrijk Jeruzalem werd gesticht. Een smalle strook land langs de Middellandse-Zeekust, reikend van Antiochië tot Jaffa, werd door de kruisvaarders in bezit genomen.
Een groot deel van hen keerde, na gedane arbeid, terug naar het Westen. Sommigen vestigden zich als kolonisten in de veroverde gebieden. Te weinigen bleven over om daar voor rust en veiligheid te zorgen. Over het algemeen waren de steden voldoende bezet, maar op het tussenliggende platteland hadden rondzwervende bendes vrij spel. Met name het feit, dat de reeds van ouds bestaande, maar nu sterk toegenomen stromen van pelgrims naar de heilige plaatsen bij hun tocht over de landwegen dikwijls werden beroofd, uitgeschud en soms zelfs massaal afgeslacht, vormde in toenemende mate een punt van zorg.
Beveiliging van de pelgrimroutes.
Rond 1119 vatte een groep van negen kruisridders onder aanvoering van de Franse ridder Hugo van Payns en de Vlaamse ridder Godfried van Sint-Omaars in Jeruzalem het plan op, zorg te dragen voor de beveiliging van deze pelgrims. Zij verenigden zich tot een orde van strijdende monniken: “De Orde van de arme Ridders van Christus”. Zij aanvaardden, met goedkeuring van de patriarch van Jeruzalem, de regel van de heilige Augustinus. Zij verplichtten zich daarmee tot een leven in gemeenschap en tot de traditionele kloostergeloften van armoede, gehoorzaamheid en kuisheid. Zij begonnen aan hun zelfgekozen taak als bestrijders van piraterij en roverij langs pelgrimsroutes in Palestina en werden als zodanig spoedig zeer gewaardeerd.
De Tempel
.Aanvankelijk leefden “De arme Ridders van Christus” van aalmoezen. De koning van Jeruzalem kwam hen te hulp. Hij verleende hun onderdak in een deel van zijn paleis, dat was ondergebracht in de Al-Aqsa moskee op het plein van de voormalige tempel van Salomon. Dit was een plaats met een grote symbolische betekenis voor drie godsdienstige groeperingen: joden, christenen en islamieten. Abraham bracht er zijn offer. Jakob had er zijn visioen van de ladder die tot de hemel reikte. Salomon bouwde er zijn tempel. Het graf van Christus was in de onmiddellijke nabijheid. Mohammed beleefde er zijn extase. In 637 was er de Al-Aqsa moskee gebouwd als symbool voor de overwinning van de islam op jodendom en christendom. Voor alle aanhangers van “de drie godsdiensten van het boek” was het een bedevaartsplaats bij uitstek. Deze werd beleefd als het middelpunt van de wereld.
Hier vestigden de ridders hun hoofdkwartier. Vandaar dat voortaan gesproken werd van “Tempelorde”, “Tempelridders”, “Tempeliers” of kortweg van “De Tempel”.
Concilie van Troyes. Officiële erkenning.
In Jeruzalem bestond, in verband met plannen tot verovering van Damascus en met de militaire situatie in het algemeen, grote behoefte aan versterking, met name aan goed georganiseerde en gedisciplineerde militaire versterking. In 1127 werd daarom besloten enkele Tempelbroeders, waaronder Hugo van Payns - de eerste “Meester van de Tempel” - en Godfried van Sint-Omaars naar het Westen te zenden. Enerzijds om bij de hoogste kerkelijke instanties formele erkenning van de orde te bewerkstelligen, anderzijds om de hoognodige materiële middelen te verkrijgen en rekruten te werven. Deze tocht werd een groot succes, mede op grond van het feit, dat de kruistochtgedachte in die jaren in brede kring grote geestdrift wist te wekken.
Hoewel de idee van het samengaan van krijgsman en kloosterling in een en dezelfde persoon in het begin weerstand opriep, overheerste spoedig een ongekend enthousiasme. De Paus verleende van harte zijn steun en belastte het concilie van Troyes met de vormgeving van de nieuwe orde. Deze kerkvergadering vond plaats in 1129. Onder voorzitterschap van de pauselijke legaat, in aanwezigheid van de patriarch van Jerusalem en van talrijke bisschoppen en abten, waaronder Bernardus van Clairvaux, werd een speciaal voor de Tempelorde geformuleerde regel opgesteld en goedgekeurd. Bernardus speelde daarbij een zeer belangrijke rol. Deze regel sloot meer dan de voorgaande aan bij die van de Benedictijnen, in het bijzonder bij die van de Cisterciënzers. De taakstelling van de orde werd verbreed. Niet langer was alleen hulp aan en beveiliging van pelgrims naar de heilige plaatsen het doel, maar ook de strijd tegen hen, die deze plaatsen bedreigden en aanvielen. De ridders werd voorts het recht verleend een witte mantel te dragen. Later werd hier het rode schouderkruis aan toegevoegd. De orde ontving verder het recht tienden te innen en landerijen te bezitten of in leen te ontvangen.
Propagandatochten.
Zo toegerust begonnen Hugo van Payns en zijn gezellen propagandatochten door West-Europa. Frankrijk, Vlaanderen, Engeland, Schotland, Keulen, Italië, Spanje en Portugal werden bezocht. Praktisch overal ontmoetten zij een grote geestdrift bij alle rangen en standen, bij bisschoppen, geestelijkheid, vorsten, edelen, vrijen en horigen. Van alle kanten stroomden schenkingen toe. Van kleine lapjes grond tot hele graafschappen, van kastelen tot delen van tienden, van visrechten tot riviertollen, enz. Velen vroegen opgenomen te worden in de orde, anderen schonken hun persoon en werkkracht in ruil voor levenslange “kost en inwoning”.
In de volgende jaren werd in het Westen een organisatie opgebouwd, die, uitgaande van deze schenkingen, de steun aan de strijd in het heilige land op zich kon nemen. Een de toenmalige christenwereld omvattend netwerk van “commanderijen” kwam tot stand, georganiseerd volgens het kloosterlijk principe: “de kloosterlingen gehoorzamen de overste, de overste gehoorzaamt het klooster”.
Een rijke, volledig autonome orde.
In de jaren die volgden werden de rechten van de orde steeds verder uitgebreid. Zij werd vrijgesteld van het betalen van tienden. Zij ontving het recht ieder jaar in elke parochiekerk eenmaal te collecteren. Ieder die de orde, haar leden of haar eigendommen kwaad berokkende werd bedreigd met excommunicatie. In verband hiermee werden alle eigendommen van de orde gekenmerkt met het tempelkruis. De orde kreeg voorts het recht zelf, buiten de bisschop om, eigen priesters aan te stellen en op eigen grond kerken te vestigen. De leden van de orde werden onttrokken aan de bisschoppelijke rechtsmacht en onder onmiddellijke jurisdictie van de Paus geplaatst.
Met een pauselijke bulle van 1139 werd een hoogtepunt bereikt. De Paus stelde de Tempel rechtstreeks onder bescherming van de Heilige Stoel en van zijn persoon. Voortaan waren de Meester en het Kapittel van de Orde uitsluitend aan de Paus verantwoording verschuldigd. Geen andere geestelijke of wereldlijke overheid was nog gerechtigd zich te mengen in de interne aangelegenheden van de orde, of het doen en laten van de orde en haar leden te onderzoeken, laat staan deze te veroordelen of te bestraffen. Sommige historici zien in de zeer uitzonderlijke bevoorrechting van de orde een poging van de pausen om via deze alleen aan hen onderworpen militaire en economische macht een steviger grip te krijgen op vorsten en bisschoppen.
Ten dienste van “de strijd tegen de ongelovigen ter bescherming van de heilige plaatsen” groeide de Tempelorde in weinige jaren uit tot een machtige, rijke, volledig autonome instelling, tot een staat in de staat, zij het een staat zonder eigen territorium.
Daarmee was echter ook de kiem gelegd voor conflicten en uiteindelijk voor haar ondergang.
Verder | Terug | Home |