Sporen van de Tempelieren in Nederland - http://www.tempelieren.nl - © Ben Brus 2003-2012 



                Zierikzee

 

 In Zierikzee aan de Meelstraat staat een huis, dat in de volksmond van ouds “De Haene ” en ook “Het Tempelierenhuis” wordt genoemd. Aangenomen wordt, dat het in oorsprong stamt uit het begin van de 14de eeuw. Een traditie wil, dat er Tempelieren gevestigd waren.

 


Vermeldingen in de literatuur:

 

Vanaf de 16de eeuw hebben veel auteurs zich over de aanwezigheid van de Tempeliers in Zierikee uitgelaten:

De volgende opsomming is niet volledig.

 

In zijn in 1551 verschenen “Dye Cronijcke van Zeelandt”schreef J.Reygersbergen ( pg. 43.):

‘’Inden jare ons Heere MXCIC wonnen die christen Princen  en heren dat heylich lant metter stadt van Jerusalen. En hertoch Govaert van Lotteringe en Billioen was die eerste coninc. In dese cruysvaert waren mede sommige wt Zeelant van die heeren van Borsselen, die grote prijs en eere aldaer behaelden, ende hieldent seer langhe met ghewelt.

In desen tijdne began eerst die oorden  vanden Templieren daer die kersten princen en heeren  seer toe geaffecteert worden sonderlinghe in dese Nederlanden, daer die sommige Borsselsche heeren mede ingingen om die ridderlike oorden aen te nemen, en doen begonste Zeelant rijcke en civijl te worden. En dese templier heeren werden veel schoon heerlichede en erven ghegeven in diversche plaetsen in zeelant, als te Middelburch in t Walcherne, in Sandijc bi der Vere, in noort bevelant ontrent Sheersdijc, en int lant van Scouwen, als Tzierinczee, daermen noch die oude fabriken en mercken af sien mach”.

Enkele pagina’s verder ( pg.57.) schrijft Reygersbergen:

Anthonius van Florensen scrijft in speculo historiali, dat op deze tijt die vmaerde oorden vanden Templiers alle kerstenheyt duere, op eender nacht den hals af gesteken wort, wat die sake was en wort van niemant bescreven, dan dese historiographus verantwoort dese oorden seere. Deze oorden hadde gestaen C.LXXXVII.jaren. Dese Templiers hebben veel diversche huysen, heerlicheden en andere goeden in zeelant gehadt, want in dese oorden anders niet dan edele oft ridders kinderen en waren. Si hadden veel goets int lant van Schouwen en een huys ofte clooster binnen Zirinczee, daer namaels sint Jasheeren in quamen, dwelcnu op den dach van huyden der Predicarenclooster is.

Te Middelburch hebben si mede een schoon huys gehadt over die Abdie, dwelc namaels die heeren van Borssle/van Brigdamme coften, en stichten daer tclooster vanden tertianen, twelc voormaels inde duynen te duynhoec gestaen had, twelc sichtet gereformeert is so dattet nu minrebroeders zijn. Ontrent der Vere hadden silieden mede veel erven en lants, waer af buyten der Vere een vrouwen clooster van de Tertianen gesticht en gefundeert wort. In noort en zuidtbevelant hadden si doen ter tijt mede veel goets, dwelck namaels tot Godshuysen oft Kercken, en oock den armen mede ghedeylt en ghegeven wort.”


Bijna een eeuw later, in 1644, publiceert Marcus Zuerius van Boxhorn een bewerking van de kroniek van Reygersbergen, onder de titel: “Chronick van Zeelandt”. Zijn verhaal over de aanwezigheid van de Tempelieren in Zierikzee is meer uitvoerig en nog al afwijkend van toonzetting. ( I, pg.317 en 378.):

Tot Ziriczee was in groot aensien ende achtinghe, het huys ende de vergaderinghe van de Tempelieren, doch wierden in den jare 1312, de gheheele orde, om haer te groote macht, welke den Paus ende Koninghen selfs schrickelijck gheworden was, van den Paus, door aenhouden voornementlijck van Philips de Schoone, Koninck van Vranckrijck, ghedoemt, om door gheheel Europa, op eenen nacht, op alle plaetsen uytgeroeyt ende t`eenemael verdelcht te werden.

De soon van Mr.Francoys van Sandijck, Secretaris der Stede Ziriczee, die in den jare 1551 overleden is, ende Secretaris was gheworden in den jare 1512, plach dickwils te verhalen, dat sijn vader in het ondersoecken van de papieren der Stede Ziriczee, noch gevonden ende ghesien hadde den brief, die aen de Stadt was gheschreven over het ommebrengen, ende dooden van de Tempelieren, de welcke seer wijdt ende breedt toe ghevouwen was, om onder het opschrift noch verscheyden regulen te konnen schrijven, ende waren aldaer op geschreven diergelijcke woorden ofte sin: dat de voorschreven brief wierde gheaddresseert aan Bailliu, Burghermeesters, Schepenen, ende Raden der Stede Ziriczee: ende daer onder by ghevoeght, dat haer ghelast wierde, op een precijsen nacht, die aldaer ghenoemt wierde, ten twaelf uyren den Raedt te laten vergaderen, om alsdan de voorsz. brieven te openen, ende dat sy op lijfstraffe ende sonder uytstel souden executeren de bevelen die daer in stonden ghespecificeert; ende soo sy sulcx alleen niet en souden konnen doen, dat sy gheauthoriseert wierden alle soodanighe luyden daer toe te ontbieden, als tot de uytvoeringhe van soodanigen werck soude noodich zijn, ende dat sy het selve haer souden aensegghen met soodanighen bedreyginghe, datmen, by aldien sy haer daer van souden willen ontschuldighen, aen haer soodanighen straffe soude pleghen, als haer ghelast wierde te doen. Dese brieven op den bestemden tijdt gheopent zijnde, ende den gheheelen Raedt na het lesen van dien, seer  ancxstich ende verslaghen wesende, doch eyndelijck daer toe vestaende, hadden voor eerst goet ghevonden voor haer te ontbieden alle ambachtsluyden, die aen deStadt ghewendt waren te wercken, ende in haren dienst waren, met hare wercktuyghen, ende ghereedtschappen, ende voorts alle arbeyders, aen ende op de straten werckende, met wapenen. Ende alsoo toegereedt zijnde, zijn de Heeren gevolght, ende gedient van de voorsz. arbeyders, gelijckelijck ter midden in de nacht ghegaen naer het huys ofte logement van de Tempelieren, ende hare deuren met gheweldt over al open gheslaghen hebbende, hebben haer al te malen op het voorschreven bevel, doodt gheslaghen, behalven twee Tempelieren, alsdoen in haer Convent niet zijnde, maar erghens in de Stadt in een hoerenhuys, de welcke door dat middel dien slach zijn ontkomen.

Tot Ziriczee  hebben dan de Tempelieren, tot in  den jare 1312, op het welke die Orde t’eenemael uytgheroeyt is, ghehadt een treffelijck Huys ofte Clooster, dat daer naer van St.Jans Heeren bewoont is gheweest. Doch is ten laetsten daer van een Clooster der Predicaren geworden, t`hans gheheel afghebroocken, ende by de Stadt uytghegheven, om met burgheren huysen betimmert te werden.”

  

In 1649 schrijft de zelfde Van Boxhorn in zijn Nederlantsche Historie ( Eerste Boeck, pg. 125 t/m 127.):

Omtrent de jaere dertien hondert waeren in grooten aensien in Nederlandt de soo geseghde Templieren, Geestelijcke van staet, groot van middelen, ende daer op prachtich ende trots, oock wederhoorich tegen de  Vorsten selve. sulcx dat men in den jare dertien hondert ende twaelf genootsaeckt is geworden haer hier te lande, als oock elders, uyt te roeien, ende geheelijck te verdelgen. Een seer aenmerckelijcke daet in haer te vernietigen, geschiet tot Ziericzee,in Zeelandt, moet ick hier niet verswijgen, sijnde wel gelooflijck dat sy oock elders in Nederlandt door het selfde middel verstooten ende te niet gemaekt sijn geworden.” Hierna volgt letterlijk de boven weergegeven tekst uit de Chronick van Zeelandt.

 

 G.Brandt wijdt in 1671 in zijn “Historie der Reformatie”een passage aan het gebeuren in Zierikzee. Naar de inhoud wijkt het niet af van hetgeen Van Boxhorn in zijn Nederlantsche Historie vermeldt. Daarna merkt Brandt op, dat er over de achtergrond van het proces tegen de Tempelorde diep verschil van opvatting bestaat. Sommigen zijn van mening, dat de Tempelieren inderdaad schuldig waren aan ketterij, afgoderij, geheime verstandhouding met de ongelovigen, sodomie en andere gruweldaden, terwijl anderen hen vrijspreken en van mening zijn, dat Paus en Koning uit nijd en hebzucht het onheil over hen hadden afgeroepen. Sommigen verhalen ook, dat de Tempelieren zich zoveel haat op de hals hadden gehaald, omdat ze openlijk en vrijmoedig de gebreken en “treeken” van het Pausdom ter sprake hadden gebracht.


In 1755 geeft H.F.van Heussen in zijn “Historia Episcopatuum...” (Tom.Secund. pg.42.) het uitroeiingsverhaal van Van Boxhorn verkort maar naar zijn inhoud getrouw weer.

 

Na kort de geschiedenis van de Tempelorde te hebben samengevat, merkt J.Wagenaar in zijn “Vaderlandsche Historie” uit 1770 op ( pg. 190 t/m 193.):

 “Hoe ’t hier te Lande met het uitrooijen der Tempelieren toegegaan zy, is, onzes weetens nergens naauwkeurig genoeg aangetekend. Tot in ’t midden der zestiende eeuwe, leefde iemant te Zierikzee, .......”. Hierna volgt naar zijn inhoud getrouw het huiveringwekkend verhaal van Van Boxhorn. In hetgeen dan volgt klinkt voorzichtige kritiek door. Wagenaar betreurt, dat de schrijvers over het gebeuren in Zierikzee niet duidelijk hebben aangegeven van wie de betrokken brief afkomstig was. Dat de graaf van Holland een dergelijk bevel onder bedreiging van lijfstraf toezendt aan de bestuurders van een voorname stad, is niet goed denkbaar. Dat Paus of Keizer een dergelijk streng bevel deden uitgaan, daarvan is geen voorbeeld bekend. In het Duitse Rijk werd ook niet streng tegen de Tempeliers opgetreden. In de Aatsbisdom Mainz werden ze zelfs niet-schuldig verklaard. Wagenaars conclusie blijft uiterst voorzichtig: “Men heeft dan reden om te vermoeden, dat ons de inhoud des Briefs niet net genoeg verhaald is, zonder dat ik nogtans het voornaamste deel deszelven begeer in twijfel te trekken.”

 

In een voordracht, die de historicus S.de Wind in 1822 hield, geeft hij het gebeuren in Zierikzee, zoals Boxhorn dit beschreef, getrouw weer. Hij vraagt zich dan af: wat te denken van dit en twee soortgelijke verhalen en over het stilzwijgen van de andere kroniekschrijvers, wanneer dergelijke aangrijpende dingen inderdaad in ons land zouden hebben plaats gevonden. Hij is dan zo vrij deze verhalen in twijfel te trekken. Hij motiveert dit uitvoerig. Voor een letterlijke weergave van zijn betoog, zie: Een Discussiebijdrage uit 1822. Kort samengevat komt zijn kritiek neer op het volgende:

a.       Ooit heeft blijkbaar een auteur met betrekking tot de Tempelorde het woord “üitroeien” gebruikt voor “opheffen”en “vernietigen”. Anderen namen dit over. Omdat gezegd werd, dat in de hele Christelijke wereld de Orde werd vernietigd, concludeerde men, dat overal, waar sprake was van een huis van de Tempelieren, deze op èèn dag waren uitgemoord, zonder dat daar concrete aanwijzingen voor aanwezig waren

b.      De Tempelieren zijn niet” uitgeroeid”. Zelfs waar Tempelridders op de brandstapel belandden, werd tenminste formeel nog een gerechtelijke procedure gevolgd. Buiten Frankrijk was er ook in feite een correcte procesgang. De meerderheid van de beklaagden werd er vrij gesproken. De Tempelieren hier te lande hebben waarschijnlijk terecht gestaan in Trier of in Mainz. Door beide rechtbanken werd de Orde niet-schuldig bevonden.

c.       Wanneer de moordpartij in Zierikzee inderdaad zou hebben plaatsgevonden, dan is het niet te begrijpen, dat alle andere kroniekschrijvers over een zo vreselijk gebeuren gezwegen hebben.

d.      Als de bewuste brief aan het stadsbestuur van Zierikzee is gezonden, dan moet ze ook aan andere steden zijn gestuurd. Hiervan is echter niets gebleken.

e.       Waarom is een zo uitzonderlijke brief niet bewaard gebleven of tenminste in afschrift teruggevonden?

f.        De gezagsdrager, die de brief heeft doen uitgaan wordt niet vermeld. Zoals Wagenaar reeds opmerkte, er is geen instantie te bedenken, die een dergelijke brief zou uitvaardigen en die bijvoorbeeld een stadsbestuur met lijfstraffen zou kunnen bedreigen.

g.       Het verhaal is met zichzelf in tegenspraak. De vader van de zegsman zou de brief gelezen hebben. De inhoud van de brief was hem dan bekend. Maar hij gaf voor ook van de verdere gang van zaken te weten. Die kan hij bij geen mogelijkheid uit de brief vernomen hebben. Hiervoor is geen bron aangegeven. Zijn verhaal kan daarom “gerustelijk verworpen worden”.

 

 Van der Aa schrijft in zijn  Aardrijkskundig Woordenboek uit 1840 (pg. 64 ) met betrekking tot Zierikzee onder anderen het volgende:

TEMPELIEREN-KLOOSTER, voorm.kloost……., binnen de stad Zierikzee.

Het moet een fraai gebouw zijn geweest, dat na de vernietiging van de orde der Tempelieren, aan de St. Jansheeren is afgestaan. ……….

Toen op het jaar 1312 de orde der Tempelieren in groot aanzien en zelf voor Vorsten en Pausen geducht was geworden, ontving de Regering der gemelde stad eenen brief, welligt nog voorhanden, met een adres van den volgenden inhoud: “ dat op zekeren daarbij bepaalden middernacht de Raad moest vergaderen, den brief openen en den inhoud daar van terstond op lijfstraffe uitvoeren, met vergunning daartoe, ingeval van nood, hulp te nemen.” De brief geopend zijnde, vond men daarin het bloedig bevel om al de Tempelieren om te brengen. Men ontbood de stadsarbeiders en wapende die. Nu werden de deuren van het huis opengeloopen en al de Tempelheeren afgemaakt; slechts twee, die zich elders bevonden, ontkwamen aan die algemeenen moord.”

 

Havemann ( pg.163.) vermeldt in 1846: “.... zu Herzogenbusch, in Zierksee, Middelburg und bei Veere entstanden Tempelhöfe.” Helaas ontbreekt een duidelijke bronopgave.

 

Römer ( Eerste afd. pg.174 en 175.) geeft in 1854 het gruwelverhaal van Van Boxhorn kort weer. Hij spreekt zijn twijfel uit. Het geheel toont naar zijn mening trekken van een volksverhaal. Hij laat de waarheid echter in het midden.


W. Moll vermeldt in zijn 'Kerkgeschiedenis van Nederland” uit1866 ( Deel II, Stuk II, pg. 133.), dat rond 1171 de Tempelieren zich in ons land in verschillende plaatsen vestigden, o.a. in Zierikzee.

 

In 1913 brengt P. de Vos, archivaris van de stad Zierikzee, het gebeuren rond de Tempelieren weer ter sprake. ( Pg. 5 t/m 8.) Na een algemeen gehouden introductie, waarin hij beklemtoont, dat “weinig zeer weinig......van  de Hollandsche en Zeeuwsche Tempelieren ter kennis van het nageslacht ( is ) gekomen,” gaat hij nader in op de situatie in Zierikzee. Hij schijnt te weten wat Reijgersbergh heeft meegedeeld, en vermeldt dan uitvoerig het gruwelverhaal van Van Boxhorn. Als volgt gaat hij verder:

De geloofwaardigheid van dit verhaal is niet boven allen twijfel verheven. Het is mede opmerkelijk, dat naar men wil, ook een der Tempelheren  te Wijk op eene behendige wijze aan de algemeenen moord ontsnapte. Dit geeft aan het Zierikzeesche voorval eenigszins het voorkomen van een volksverhaal.

Is echter het bericht over de beide ontkomen ridders te Zierikzee juist, dan zou zulks een bewijs zijn voor het zedenbederf dat de leden dezer Orde had aangetast.”

 

Als sage vindt men het uitroeiingsverhaal in 1933 in het Zeeuwsch Sagenboek van Sinninghe ( pg. 246.)

 

Schoengen trekt de berichten over de aanwezigheid van Tempelieren in Zierikzee in twijfel. In 1941 schrijft hij onder het kopje: “Zierikzee”: “Tempeliers?”; met een vraagteken. Hij verwijst hierbij naar een drietal oudere publicaties. ( pg. 211 )

 

Post noemt in 1957 Zierikzee als een van de vestigingsplaatsen van de Tempelorde. ( Pg.218.)

 

Toen S.P.Wolfs O.P. rond 1970 studie maakte van de geschiedenis van de Dominicanerorde in Nederland, stootte hij met betrekking tot de gang van zaken in Zierikzee op merkwaardige ongerijmdheden.

Volgens de latere versies van het verhaal van Boxhorn kwam het klooster van de gedode Tempelieren – in overeenstemming met het pauselijk bepalingen – in handen van de Orde van St.Jan. Deze zou het in 1458 hebben overgedragen aan de Dominicanen.

Wolfs vond inderdaad een verhuizing van de Dominicanen naar een door een andere orde verlaten klooster. Echter het daarbij vermelde jaartal – 1286 - klopte niet met de mededeling van Van Boxhorn. Bovendien, de moord op de Tempelridders zou hebben plaats gevonden in 1307 of 1312. Hun klooster kon dus in 1286 niet beschikbaar zijn geweest voor de Dominicanen. Voorts, het klooster, dat in feite in 1286 werd overgenomen, bleek niet verlaten door Tempelieren maar door een kleine orde – de Fratres beatae Mariae matris Christi, ook wel Eksterbroeders genoemd - die maar korte tijd had bestaan. Ook bleek, dat met zekerheid kon worden uitgesloten, dat de Johannieters ooit in Zierikzee gevestigd waren geweest.

Zo bleek van het hele verhaal niets te kloppen. Het is ook weinig origineel. Op vrijwel identieke wijze wordt het van andere al of niet vermeende Tempelierenkloostes verteld.  (Wolfs, 1973. pg.9 t/m 11; pg.20 t/m 22. 1984. pg.293.)

Wolfs ging ook na, hoe de misvatting kon zijn ontstaan. De vroegste versie van het uitroeiingsverhaal zou stammen van een stadssecretaris uit de 16de eeuw. Deze moet een en ander hebben verzonnen. Blijkbaar heeft hij in zijn tijd rondzingende verhalen over het dramatisch einde van de Tempelorde in een sensatieverhaal toegesneden op de plaatselijke situatie in Zierikzee ( Zie hierover ook Vos, pg.6.). Dit kreeg zijn plaats in een ruimer stuk geschiedschrijving, waarbij de juiste volgorde in de tijd en het onderscheid tussen de verschillende kloosterordes reeds in het gedrang waren gekomen.

Een en ander betekent, dat aan het sensatieverhaal met betrekking tot de aanwezigheid van de Tempelorde in Zierikzee elke grond is ontnomen.

 

Rogghé schrijft in 1973 ( pg.147 ): “In Zeeland waar Tempelhoven bestonden te Zaamslag, te Middelburg, Zierikzee en bij Vere werd er lelijk huisgehouden in Zierikzee. [ De legende ging in de Nederlanden, dat de hongersnood en de epidemie van de jaren 1315 – 1316 een straf waren voor het geweld gepleegd op de Tempeliers. Mansuet, p.326 e.v. ]”

 

In zijn monografie over de Tempelorde uit 2000 geeft K. ter Veen de ontmaskering van het uitroeiingsverhaal door Wolfs kort weer. Onder anderen hiermee illustreert hij, hoe het merendeel van de berichten uit de 16de en 17de eeuw over de aanwezigheid en de bezittingen van de Tempelorde legenden zijn, waaraan een grondslag in middeleeuwse documenten ontbreekt. (Ter Veen. Pg.129 t/m 134.)


Henderikx vermeldt in 2001 ( pg.97.e.v. ) de legende, dat in Zierikzee een vestiging van de Tempelieren heeft bestaan. Door Wolfs werd echter aangetoond, dat in de bronnen in werkelijkheid geen spoor hiervan is te vinden. Verwarring met de Eksterbroeders zou mogelijk de verklaring zijn voor het ontstaan van de legende.

 

Van Buyten en Vanderzeypen vermelden in 2005 Tempeleigendommen in Zierikzee, die vanuit de commanderie Ter Brake in Alphen beheerd werden.( Pg. 149 ) En bron wordt helaas niet vermeld.

 

Hosten vermeldt in 2006 bezittingen van de Tempeliers in Zierikzee en schrijft verder:

De arrestatie van de tempeliers in Zierikzee zou niet zonder slag of stoot verlopen zijn en toen de Nederlanden in 1315 en 1316 getroffen werden door een epidemie, werd dit aangezien als een straf voor de geweldplegingen tegen de tempeliers” ( Pg. 228 ). Hij verwijst hierbij naar pg 147 in de publicatie van Rogghé.


Door opname in de eliminatielijst bij zijn Kloosterlijst van 2010 bestempelt Goudriaan de verhalen over het bestaan van een tempelierenklooster te Zierikzee uitdrukkelijk tot legende. Voor bijna alle berichten over tempelierenkloosters zou hetzelfde gelden. ”De geforceerde opheffing van de Tempelorde heeft sterk tot de verbeelding gesproken. Ook de overdracht van een deel van de goederen aan de orde van de Johannieters heeft de overlevering beinvloed. Enkele andere opgeheven orden zijn in de herinnering vervangen door de Tempeliers. In veel gevallen werden onverklaarde muurresten e.d. als tempelierenkloosters geduid. In Zierikzee ligt de overdracht van het huis van de in 1274 opgeheven orde der Eksterbroeders aan de predikheren ten grondslag aan het ontstaan van de tempelierenlegende.”


Roskam schrijft op zijn actuele website:

Tempeliershuis. Het aan de Meelstraat gelegen huis “De Haene”, ook wel het Tempeliershuis genoemd. Ten onrechte, want hoewel Zierikzee vele kloosters binnen haar muren telde, hadden de Tempeliers hier geen vestiging.”


 

 

Het Huis de Haene, ook Tempelierenhuis genoemd

 

Aan het Tempelierenhuis in Zierikzee werden in 2002 beperkte restauratiewerkzaamheden uitgevoerd. In verband hiermee verscheen van de hand van H.Uil en J.L.C.Weyts een “beschouwing”. Het bouwwerk wordt een opmerkelijk laatmiddeleeuws woonhuis genoemd. Het is opmerkelijk, omdat het voor deze stad uitzonderlijk hoog en lang is en twee bijzondere gevels heeft.

Het huis zou vanaf de achttiende eeuw bekend staan als het “Tempelierenhuis”, maar zowel de veronderstelde relatie met de Tempelorde als de er aan ten grondslag liggende legende worden door de schrijvers producten van de fantasie genoemd.

De vroegste geschiedenis van het huis viel niet te achterhalen. De eerste vermelding stamt uit 1543. Omdat een volledig bouwhistorisch onderzoek niet mogelijk was, blijft er onzekerheid over de vroegste stadia van het bouwwerk. Bouwkundige kenmerken wijzen naar het midden van de vijftiende eeuw als oorspronkelijke bouwperiode.

 

P.D. de Vos, de reeds genoemde archivaris van Zierikzee, wees er rond 1900 al op, dat het zogenaamde “Tempelierenhuis” onmogelijk door Tempelridders bewoond kon zijn. Hij verklaart hoe de misvatting kon ontstaan, deed een in zijn oog beter voorstel voor de plaats van het Tempelierenklooster en leverde bovendien een beschrijving van dit gebouw ( pg.7 en 18. ):

Hun huis en bezittingen werden te Zierikzee aan de Sint Jansridders gegeven en dit gebouw en omgeving, gelegen in de Zuidelijke helft der stad, op de plaats waar nu de Lange Sint Janstraat is, kwam later in het bezit der Predikheeren en ging op het eind der 16de eeuw ten onder.

De kerk van dit gesticht of klooster wordt ons beschreven als buitengewoon groot, maar tegelijk ook als zeer oud; en daar dit eene mededeling van omstreeks 1575 is, kunnen de Tempeliers reeds in het midden der 13de eeuw aldaar gevestigd zijn geweest en niet in het voor hen veel  te kleine huis in de Poststraat, uitkomende in de Meelstraat....., dat naar het algemeen alhier verbreid volksgeloof nog steeds “het huis der Tempelieren”genoemd wordt.

Deze dwaling is ontstaan door een verkeerde opvatting van den schrijver van Zierikzee’s geschiedenis, in het in 1751 uitgegeven deel van den Tegenwoordigen Staat van Zeeland, welke dwaling door den kroniekschrijver de Kanter vergroot is.

Beide spreken van een huis of klooster tegenover de ( Korte ) Sint Janstraat; maar zij zoeken het ten onrechte aan het boveneind der Poststraat, omdat het daar\staand gebouw een zeer oude gevel had, terwijl in tegendeel zooals gezegd is, het gebouw der Tempelieren tegenover het Zuidelijk eind der Korte Sint Jansstraat, ter plaatse waar nu de Lange Sint Jansstraat is, stond. En de kroniekschrijver de Kanter duidt het door hem gewaand verblijf der Tempeliers nog nader aan, door de vermelding van den toenmalige bewoner.

Zelfs al ware dit huis......groot genoeg geweest voor eene woning van leden der machtige en rijke ridderorde,dan nog zou het nimmer op zulk een hooge oudheid kunnen aanspraak maken, als nodig is om nog in 1312 tot verblijf der Tempeliers te doen strekken”.

Wie voor ruim driehonderd jaren geleden de ( Korte ) Sint Janstraat afliep, zag recht voor zich, ter plaatse waar nu de Lange Sint Jansstraat begint, een hooge poort staan, op getrokken van rooden steen met arduinen speklagen en met beeltenissen van leeuwen enz. versierd. Achter die poort verhief zich eene groote en oude kerk met klooster en bijbehoorende gebouwen, welk geestelijk gesticht, liggende in een zeer ruime omgeving van boomgaarden en hoven, het klooster der Predikheeren was.

De Lange Sint Janstraat bestond toen niet. Van de Fonteine en de Bagijnestraat tot de Nieuwe Boogerdstraat was het slechts èèn blok gebouwen en erven, ten Noorden begrensd door de Sint Domusstraat en de Fonteine en ten Zuiden door de Krepelstraat.

Bijna geheel dat oppervlak was ingenomen door twee geestelijke gestichten: dat der Predikheeren in het Noorden en dat der Bagijnen in het Zuiden.

De kerk van dit Predikheerenklooster was, zoals we reeds vroeger mededeelden, buitengewoon groot, maar tegelijk ook zeer oud; en op het laatst der 13de eeuw vinden wij de Tempelieren reeds in dit gebouw gevestigd.

De Tempelieren dan, volgens de overlevering ook hier in 1312 uitgeroeid, werden in het bezit der bovengenoemde gebouwen opgevolgd door de Sint Jansheeren, naar wie de ( Korte ) Sint Janstraat genoemd moet zijn, en die wederom in latere jaren ( wanneer is onbekend, maar denkelijk vóór 1400 ) hun gesticht zagen overgaan aan- en betrekken door de Jacobijnen of Predikheeren.”

 

 

Wat is met betrekking tot de aanwezigheid van de Tempel in Zierikzee houdbaar?

 

Het bovenstaande vormt een veelheid van niet geïntegreerde elkaar vaak tegensprekende uitlatingen. De opsomming is nog verre van volledig. Valt er iets aan te geven over de aanwezigheid van de Tempelorde in Zierikzee waar men staat op kan maken, iets dat zal blijken houdbaar te zijn?

 

1.      Het lugubere uitroeiingsverhaal, dat voor het eerst werd opgetekend door Van Boxhorn, dat later door velen werd doorverteld en dat tot nu toe rondzingt, is een gefantaseerd sensatieverhaal. Hetgeen verteld wordt heeft in Zierikzee nooit plaats gevonden. De argumenten, die De Wind en Wolfs hiervoor leveren snijden hout en zijn afdoende. De misvatting, die er aan ten grondslag heeft gelegen is ook duidelijk. De pauselijke uitspraak, dat de Tempelorde in 1312 werd “vernietigd”, werd in onze streken verwoord met “uitgeroeid”. In latere tijden werd dit opgevat als het in èèn nacht doodslaan van alle ordeleden. Waar sprake was van een tempelvestiging, zoals in Zierikzee, gaf dit niet zelden aanleiding tot het verzinnen van een op de plaatselijke situatie afgestemd uitroeiingsverhaal. Geruchten over de verschrikkingen, die zich in Frankrijk hebben voorgedaan, waren hierbij ongetwijfeld een bron van inspiratie. Een consequentie van deze gang van zaken is wel, dat we feitelijk weinig of niets betrouwbaars weten over de wijze waarop de Tempelieren uit onze streken verdwenen zijn.

2.      De traditie, dat Tempelridders gewoond zouden hebben in “Het Huis de Haene” in de Meelstraat,  mist elke grond. Dit gebouw stamt uit een tijd, waarin de Tempelorde reeds jaren was opgeheven. Tempelieren kunnen er niet gewoond hebben. Sommigen – bijvoorbeeld Van Reijgersbergh en De Vos ( zie boven.) geven dan ook een andere locatie aan als plaats van vestiging: namelijk de noordzijde van de huidige Lange Sint Janstraat. Dominicanen zouden na een tussenfase dit Tempelierenklooster hebben overgenomen. Deze oplossing wordt echter bestreden door Wolfs ( 1973, pg.20 -23.) Deze maakt aannemelijk, dat kroniekschrijvers de Tempelorde hier hebben verward met een kleine - vanwege hun habijt wel Eksterbroeders genoemde - bedelorde. Van hen zouden de Dominicanen in de dertiende eeuw de kloostergebouwen hebben overgenomen. Tempelieren kwamen hier eenvoudig niet aan te pas. De Vos spreekt bij zijn beschrijving van het betrokken complex over een uitzonderlijk groot en ruim kerkgebouw. Iets degelijks verwacht men inderdaad bij Dominicanen maar niet bij een klooster van de Tempelorde. Wanneer  Tempelieren in Zierikzee aanwezig zijn geweest, dan is het dus een open vraag, waar hun huis gestaan heeft.

3.      Wolfs trekt een nog verder gaande conclusie. Uit de gegevens, dat het uitroeiingsverhaal op fantasie berust, dat de vermeldingen van een Tempelierenklooster teruggaan op een verwisseling van kloosterorden en dat elke vermelding van Tempelieren in Zierikzee in oorspronkelijke bronnen ontbreekt besluit hij, dat voor een aanname van aanwezigheid van Tempelieren aldaar elke grond ontbreekt. Andere auteurs sloten zich bij deze zienswijze aan: Ter Veen, Roskam, Uil en Weyts. Ook de algemene opvatting tendeert er op het ogenblik naar, dat Tempelridders nooit in Zierikzee gevestigd zijn geweest. De vraag dient gesteld, of deze vergaande conclusie niet wat voorbarig is.

Ze houdt namelijk in, dat elke vermelding van deze aanwezigheid in een kroniek of historische verhandeling terug gaat op een uit de lucht gegrepen horrorverhaal van een stadssecretaris en/of op de vergissing van een lokale kroniekschrijver, die terugblikkend een onbetekenende bedelorde aanzag voor de Tempelorde. Dit zou dan bijvoorbeeld ook moeten gelden voor auteurs uit Duitsland of Vlaanderen. Denkbaar is dit ongetwijfeld, maar direct voor de hand liggend is het niet. Een hardnekkige traditie kan verfomfaaide kennis overdragen, een kern van waarheid is vaak toch aanwezig.

Voor alsnog lijkt het gewenst er rekening mee te houden, dat er enige mogelijkheid bestaat, dat de Tempelorde in Zierikzee gevestigd is geweest en er bezittingen heeft gekend .

 

 

Langeafstandsverkeer.

 

Zierikzee zou als beschutte zeehaven, die een belangrijke rol speelde bij landelijke en ‘internationale’ scheepvaartverbindingen, zeker in aanmerking komen als vestigingsplaats voor de Tempelorde. Op zich is dit niet meer dan een mogelijkheid, het bewijst niets

 

 

Samengevat:

 

In Zierikzee leefde traditioneel de opvatting, dat de Tempelorde er gevestigd was in een bepaalde middeleeuwse woning, “Het Tempelierenhuis” genaamd. Dit huis blijkt te stammen uit de tijd toen de Tempelorde reeds was opgeheven. Het kan dus niet door haar bewoond zijn.

Over de aanwezigheid van een Templierenklooster in de stad werd zeer veel geschreven. Bekend is een hororverhaal over de uitroeiing van de bewoners. Dit bleek een gefantaseerd zestiende-eeuws sensatieverhaal te zijn..

Deze ontluistering van de traditie brengt sommigen er toe, elke aanwezigheid van de Tempelieren in Zierikzee te ontkennen. Beter lijkt het, rekening te blijven houden met de mogelijkheid van bezittingen en van een vestiging van de Tempelorde, ook al ontbreekt verdere kennis en al werd geen vermelding in middeleeuwse documenten gevonden. 

 

 

 

Literatuur:

 

Aa, van der:  Aardrijkskundig Woordenboek.  Gorichem,  1840.

 

Boxhorn, M.Z. van:  Chronijck van Zeelandt.  Middelburch, 1644.

 

Boxhorn, M.Z. van:  Nederlantsche Historie.  I.  Leyden, 1649.

 

Brandts, G.:  Historie der Reformatie en andere kerkelijke Geschiedenissen.  Amsterdam,   1671.

 

Buyten, Y. van en W. Vanderzeypen:  De Tempeliers. Huurlingen van de Paus.
Uitg. Synthese & Aqua Fortis,  ( 2005 ).


Goudriaan, K.: Kloosterlijst. 2010. http://www2.let.vu.nl/oz

 

Havemann, W.:  Geschichte des Ausgangs des Tempelherrenordens. Stuttgart und Tübingen,  1846.

 

Henderikx, P.A.  Land, water en bewoning. Waterstaats- en nederzettingsgeschiedenis
in de Zeeuwse en Hollandse delta in de Middeleeuwen
.   Hilversum,  2001.


Heussen, H.F.van: Historia Episcopatuum Foederati Belgii. Hist.Episc.Middelburgensis
Antwerpen, 1755.

 

Hosten, J.:  De tempeliers. De tempelorde tijdens de kruistochten en in de Lage Landen.
Pearson Education,  ( 2006 ).


Moll, W.: Kerkgeschiedenis van Nederland vòòr de Hervorming. Arnhem, 1866.

 

Reygersbergen, J.  Dye Cronijcke van Zeelandt.     Antwerpen, 1551.

 

Rogghé, P.:  De orde van de Tempelridders en haar geschiedenis in het oude graafschap
Vlaanderen
. Gent, 1973.

 

Römer, R.C.H.:  Geschiedkundig overzigt van de kloosters en abdijen in de voormalige
graafschappen van Holland en Zeeland
.   Leiden,  1854.

 

Roskam, J.  http://www.Zierikzee-monumentenstad.nl 

 

Schoengen, M.:  Monasticon Batavum.  Deel II.  Amsterdam,  1941.

 

Sinninghe, J.R.W. en M.  Zeeuwsch Sagenboek.      Zutphen,  1933.

 

Uil, H en J.L.C.Weyts:  Het Huis de Haene, Meelstraat 1 te Zierikzee.  In:Bulletin Koninklijke
Nederlandse Oudheidkundige Bond.  Jrg 104, 2005, nr.23, pg.75-83.

 

Veen, K. ter::  De tempeliers. Afrekening met een legende.  Soesterberg,  2000.

 

Vos, P.D. de:  De voormalige kloosters en liefdadige instellingen te Zierikzee.  Deel II. Zierikzee,  1913.

 

Wagenaar, J.:  Vaderlandsche Historie. Derde Deel. Amsterdam,  1770.

 

Wolfs O.P., S.P.:  Studies over Noordnederlandse Dominicanen in de Middeleeuwen.   Assen,  1973.

 

Wolfs O.P., S.P.:  Middeleeuwse dominicanenkloosters in Nederland.  Assen,1984.

 

Wind,  S.de:  Verhandeling over De Vernietiging van de Orde der Tempelieren. Bijzonder met
betrekking tot ons Vaderlan
d.    Manuscript. 1822 Gemeente Archief Dordrecht. H 1043.

 

 

 

        

Verder Terug Home