Sporen van de Tempelieren in Nederland - http://www.tempelieren.nl - © Ben Brus 2003-20

 

 

     Elburg

       

De Tempelweg bij Elburg loopt vanaf de noordoostelijke stadspoort naar “De Wijk”, een min of meer rechthoekig gebied, met een duidelijk van de omgeving afwijkend verkavelingpatroon. ( Zie afbeelding ). De weg is ongeveer anderhalve kilometer lang. Daar waar hij bij De Wijk eindigt ligt aan de linkerkant op een twee meter hoge terp een boerderijtje, “De Tempel” genaamd. Een vanouds hierbij horend weiland wordt ook “De Tempel” genoemd.

                          

            De Tempelweg, de Tempel en De Wijk bij Elburg

(Ontleend aan “Arent thoe Boecop” nr. 33, dec.1986,p.44.)

Van der Aa ( 1840, p.63 ) vermeldt - kennelijk met betrekking tot het genoemd boerderijtje en omgeving- :TEMPEL (DE), Voorm. Leprozenhuis, ,op de Over-Veluwe, prov. Gelderland, in de groote vrijheid van Elburg, ½ u. N. O. van die stad. Ter plaatse, waar dit gebouw gestaan heeft, ziet men thans eene arbeiderswoning op eene terp, welke met de daartoe behoorende gronden, eene oppervlakte beslaat van 60 v.r.

Anspach ( pg. 70.) schrijft in 1886: “De Tempel, voorm. leprozenhuis, thans arbeiderswoning, in de stadsvrijheid te Elburg”.

Over de aanwezigheid van een leprozenhuis op de plaats van het boerderijtje heeft jarenlang onzekerheid bestaan. Een studie van Dr. G. Westerink leidde uiteindelijk tot de conclusie, dat er inderdaad ooit bij Elburg een leprozenhuis heeft gestaan, echter niet langs de Tempelweg, maar aan de Nunspeterweg. ( Westerink, z.j. pg. 168.)

De naam “Tempel” voor een stuk land, een boerderij en een weg wordt in Elburg niet in verband gebracht met de Orde van de Tempelridders. Van de zijde van de Elburgse oudheidkundige vereniging “Arent thoe Boecop” werd dit bevestigd.

Dr. D. Otten heeft in zijn studie “Oorsprong, betekenis en gebruik van veldnamen in de gemeente Elburg “ nauwgezet de in archieven voorkomende veldnamen in de gemeente in kaart gebracht en voor hun herkomst een verklaring gegeven. Merkwaardig is, dat hij “De Tempel” wel noemt, maar voor deze toch merkwaardige en bij de overige namen wat uit de toon vallende aanduiding geen verklaring geeft.

F.J. Bakker ( Bakker, 1985, pg 20.) oppert de idee, dat de vorm van het landstuk ( tempel  = slaap, voorhoofd; van lat.: tempus ) aanleiding was voor de naamgeving. Overtuigend klinkt dit niet.

De herkomst van de naam “Tempel” in Elburg is blijkbaar nog een open vraag.

Blijkt er een relatie te bestaan tussen de drie toponiemen en de Orde van de Tempelridders, dan zou dit probleem zijn opgelost. De vraag is dan: zijn er verdere aanwijzingen, die voor een dergelijke relatie pleiten?

 

         1. Vestigingen van de Tempelorde treft men doorgaans op het platteland, op een rond of rechthoekig wat hoger gelegen terrein, dikwijls omgeven door een gracht met muur of wal. De Tempelweg voert van de stad Elburg naar De Wijk, een rechthoekig wat hoger gelegen terrein, buiten de stad, zich onderscheidend door een afwijkende verkaveling. Resten van een gracht zijn aanwezig. Of er indertijd een wal omheen heeft gelegen is een vraag. Wanneer de Tempelorde bij Elburg aanwezig is geweest, dan is De Wijk als locatie een aangewezen kandidaat.

         2. De Tempelorde was actief in de 12de en 13de eeuw. In 1312 werd ze opgeheven. De Wijk – van ouds ook Ekelder Wijck genoemd – werd rond 1100 vanuit het Hof ter Eek ontgonnen. Er werd een hofstede gesticht. Namen van bewoners van vòòr 1386 zijn niet bekend. ( F.J.Bakker, 1985, pg. 16.) Wat de tijdfasering betreft blijkt het mogelijk, dat de Tempeliers er gevestigd waren.

         3. De Tempelorde was aan geen ander geestelijk of wereldlijk gezag onderworpen, dan aan de paus. Hun vestigingsplaatsen bezaten een bepaalde immuniteit. Nu werd De Wijk in 1438 onder de stadsvrijheid van Elburg gebracht. Het stadsrecht van Elburg was er voortaan van toepassing. Welk recht gold er voordien? “Wijk” als toponiem kan er op duiden, dat er sprake was van een omgrensd gebied met een bijzondere rechtspositie. ( L.Schütte, 1976). Was De Wijk tevoren inderdaad een domein met een eigen bijzondere status, die in 1438 ongedaan werd gemaakt?

         4. Een tempelierenvestiging – was ze volledig tot ontwikkeling gekomen, dan was het een “klooster”; had de vestiging bovendien een bepaalde rang in de hiërarchie, dan was het een kommanderij – had doorgaans de vorm van een flinke hofstede. Een hiervoor in aanmerking komend oud gebouw valt op het ogenblik op De Wijk niet aan te wijzen. Wel heeft er in het verleden een “voornaam huis” gestaan, zoals blijkt uit oude kaarten, uit opgeploegde bouwresten en uit luchtfoto’s (.Bakker, 1985, pg. 20, 23 en 24.). Op boven weergegeven kaartje staat de plaats ervan aangegeven met een gearceerd rechthoekje.

         5. De tempelridders stonden er om bekend, dat zij hun landerijen voortreffelijk beheerden en door ontginningen en droogleggingen uitbreidden. De Wijk was voor ontginningswerk een uitermate geschikt uitgangspunt. Het verkavelingpatroon doet vermoeden, dat van de hofstede inderdaad een dergelijke activiteit is uitgegaan.

         6. De Tempelorde stelde zich allereerst tot taak: het beveiligen van pelgrimroutes naar het Heilig Land en het beschermen en behulpzaam zijn van de betrokken pelgrims. De vraag is hier: speelde Elburg een rol in het langeafstandsverkeer van die dagen? Dit blijkt inderdaad het geval.

A. Van zeer oude datum – van vòòr 800 – stamt de zogenaamde “Werdense Weg”. Deze verbond het gebied ten zuiden van de latere Zuiderzee met Westfalen. Ludger, de Angelsaksische missionaris, maakte er al gebruik van. Later werd het vooral de verbinding tussen de abdij van Werden bij Essen met haar bezittingen in de omgeving van Doornspijk, de voorloper van Elburg (Petersen, 2002, Pg.192.  Thielen, 1966, pg.31/32.)

B. Een tweede eveneens zeer oude weg liep langs de lijn waar het veengebied van de Almere en de hogere zandgronden elkaar raakten. Deze weg verbond het Utrechtse met het noordelijk IJsselgebied. Elburg is langs deze weg ontstaan. De weg is ouder dan het stadje zelf.

C. Vervolgens was er het net van wegen en paden over de Veluwe.

D. Tot slot: Elburg was in de middeleeuwen een niet onbelangrijke zeehaven. Het was een Hanse stad. In de veertiende eeuw bestond er een schippersgilde.

Voor wat het langeafstandsverkeer betrof, was Elburg dus een plaats, die in hoge mate in aanmerking kwam voor een vestiging van de Tempelorde. Dit geldt met name ook vanwege de zeehaven. Veel transport naar het Heilig Land vond plaats over zee. De Tempelieren beschikten over een eigen vloot. Van de haven van Elburg hebben ze mogelijk gebruik gemaakt.

         7. Een van de taken van een huis van de Tempelorde was het verlenen van gastvrijheid aan pelgrims en andere reizenden. Een Tempelierenklooster fungeerde o.a. als ‘hospitium”. Merkwaardigerwijs zijn er met betrekking tot De Wijk berichten over in vroegere tijd bestaandhebbende mogelijkheden om er als gast enkele dagen te verblijven en verzorgd te worden. Zo schreef H.G. Haasloop Werner rond 1850 over een “Godshuis op den Eketerwijck”, “waarin zulke lijders verpleegd werden, alsook alle arme vreemdelingen met besmettelijke kwalen behept; dezulke werden gedurende 3 dagen met spijs en drank verzorgd. In het gemelde huis waren twee zalen, de eene met den naam zieke- en de andere met dien van de gezonde-zaal bestempeld. De ruimte en de luchtigheid, zoowel als de welgelegenheid maakte hetzelve tot een aangenaam verblijf.”( Geciteerd in Bakker, 1986, pg.44.).De schrijver moge met betrekking tot plaats en tijd niet geheel op het juiste spoor zijn, zijn beschrijving bevat te veel concreets en adequaats, om er zondermeer elke grond aan te ontzeggen. Is ze met haar gebreken toch een verre echo uit een hospitium van de Tempelridders op de Eketerwijk? Merkwaardig is overigens, dat hier gesproken wordt van een “Godshuis”op de Eketerwijck. Werd hiermee bedoeld, dat het “voornaam huis”, waarvan boven sprake was, indertijd een gasthuis was….een hospitaal …een klooster?

         8. Bij een vestiging van de Tempelorde werd doorgaans een visvijver aangelegd. Omdat men rekening moest houden met onverwachte en in aantal wisselende gasten, werd op deze wijze voorzien in een voorraad bij het kloosterleven passende verse levensmiddelen. Inderdaad vindt men op De Wijk de restanten van een vijver. Men heeft er zich over verbaasd, dat deze vijver in het verleden omgeven was door walletjes. Een verklaring ligt nu voor de hand. In de tijd, dat de Tempelieren hier mogelijk gevestigd waren, was het land nog niet door dijken tegen hoogwater beschermd. Pas in 1359 kwam een gesloten dijksysteem tot stand. Tevoren moest men rekening houden met regelmatige overstromingen. Wilde men de vissen binnen boord houden, dan was een walletje om de vijver gewenst.

         9. De kruistochten brachten met zich, dat uit het Oosten besmettelijke ziekten werden geïmporteerd. De Tempelorde zorgde goed voor zieke en oude leden. Voor plaatsen, die er voor in aanmerking kwamen, stichtte ze leprozerieën. In verband met het besmettingsgevaar werden deze niet in of bij de kloosters gebouwd, maar op een veilige afstand er van. Wanneer de Tempelieren bij de havenplaats Elburg gevestigd zijn geweest, dan ligt het in de lijn van de verwachting, dat ze er een leprozerie hebben ingericht met het oog op uit het Oosten afkomstige besmette opvarenden.

Het staat vast, dat er in Elburg indertijd op een andere locatie dan De Wijk een leprozerie heeft bestaan. ( Westerink, z.j. pg.168.) Was dit een initiatief van de Tempelorde? Het feit, dat schrijvers later dit lazaret met het boerderijtje “De Tempel” bij De Wijk hebben verward, wijst er op, dat er inderdaad een relatie tussen De Wijk en de leprozerie als voor de hand liggend werd beschouwd.

 

Aan nadere aanwijzigen, dat op De Wijk mogelijk een Tempelierenklooster heeft gestaan ontbreekt het dus niet. Niet al deze aanwijzingen zijn even sterk. Geen ervan is zo klemmend, dat dit bestaan definitief als bewezen kan worden beschouwd. Slechts een vondst in een archief of een sprekend resultaat van een opgraving zal een werkelijk dwingend bewijs kunnen opleveren. Van de andere kant zijn de aanwijzingen bijeengenomen wel zo sterk, dat van een gegrond vermoeden gesproken mag worden.

 

Blijft de vraag waarom in Elburg elke herinnering aan de aanwezigheid van de Tempelorde verdwenen is.

In het algemeen is het zo, dat de Tempelorde in de jaren voorafgaand aan haar opheffing (1312) niet geliefd was. ( Zie: Het tragisch Einde ) Ze werd gezien als hooghartig, geheimzinnig, machtsbelust en hebzuchtig. Het mislukken van de kruistochten werd vooral aan haar geweten. In de laatste jaren van haar bestaan was ze omgeven door geruchten van ketterij, bedrog en zedeloosheid. Bovendien waren er velen, die met of zonder recht aasden op haar bezittingen. Dit alles zal het in herinnering blijven niet hebben bevorderd. Hier kwam nog bij, dat de laatste jaren van de Orde verre van gemakkelijk waren. Haar leden hing arrestatie, gevangenschap, foltering en de dood op de brandstapel boven het hoofd. Nu is dit uiteindelijk in onze streken allemaal nog al meegevallen. Maar begrijpelijk is, dat de ordeleden zonder ophef onopgemerkt en namloos in alle stilte als schimmen verdwenen zijn.

Daarnaast geldt voor Elburg waarschijnlijk nog iets anders. In de betrokken jaren hebben er zich namelijk ingrijpende ontwikkelingen voorgedaan, die de gemoederen wel zo in beslag zullen hebben genomen, dat er voor het bestaan en verdwijnen van de Tempel geen aandacht meer over was. Het gaat om het volgende:

1. In de jaren waarin de Tempelorde van het toneel verdween regeerde over Gelre graaf Reinoud I. Deze probeerde een ingrijpende hervorming van zijn graafschap door te voeren onder het trefwoord: “Insula Dei”. ( Schneider, 1990. Zie ook: Maas en Waal, punt 12 ). Hij streefde daarbij naar een vergaande en hooggegrepen centralisering van zijn bestuur. Alle maatschappelijke structuren werden erbij betrokken: kloosters, parochies, steden, hospitalen, ridderorden, enz. Het geheel was uiteindelijk gericht op de voorbereiding van een kruistocht onder bevel van de graaf. In dit verband werden bijvoorbeeld aan kloosters en aan de Orde van St.Jan rijke schenkingen gedaan. Met medewerking van de keizer werden de privileges van de steden ongeldig verklaard en door nieuwe meer gestandaardiseerde vervangen. Dit laatste overkwam in 1312 ook Elburg. ( Nijhoff, 1830, pg. 144/145 ). De bevolking van het graafschap kwam tegen deze ontwikkeling in opstand. De zoon van de graaf ( Reinoud II ) stelde zich aan het hoofd van de oproerlingen. Na enige ongeregeldheden werd het conflict bijgelegd. De hervormingsplannen van Reinoud I bleven verder onuitgevoerd.

         2. In 1392 beval hertog Willem de stad te verplaatsen en te herbouwen tot een vesting naar de eisen van de tijd. Dit betekende, dat de hele stad vier jaar lang op de schop ging.

Een en ander zal de aandacht en de gemoederen van de bevolking in hoge mate in beslag hebben genomen. Allerlei sporen uit het verleden werden uitgewist. De Tempelorde en haar liquidatie kunnen daarbij achter de horizon zijn verdwenen.

 

Samengevat: het drievoudig voorkomen van de naam “Tempel”, een opvallend verkavelingpatroon, de situatie met betrekking tot het langeafstandsverkeer, enkele grondsporen, de aanwezigheid van een leprozerie en enkele legendeachtige beschrijvingen uit het verleden rechtvaardigen het vermoeden, dat op De Wijk bij Elburg een Tempelierenklooster was gevestigd, van waaruit wegen werden beveiligd, pelgrims werden bijgestaan, melaatsen en andere zieken werden verpleegd, ontginningswerkzaamheden werden ondernomen, mogelijk de bevrachting van zeeschepen werd geregeld en steun werd verleend aan de strijd in het Heilig Land.

 

         Literatuur

Aa, Van der:              Aardrijkskundig Woordenboek.        Gorichem,  1840.

Anspach, J.               De voormalge heerschap Ochten in Neder-Betuwe.

 In: De Navorscher.  Jrg.36, 1886, pg. 65-168.

Bakker, F.J.:             Rond de Tempelweg.    In: Arent thoe Boecop.  Nr. 31, dec. 1985. Pg. 14 – 24.

                                 Gasthuis in ere hersteld.   In Arent thoe Boecop.   Nr. 33, dec. 1986. 

Nijhoff, I.A.:              Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland, door onuitgegeven oorkonden opgehelderd en bevestigd. Eerste Deel.  Arnhem,  1830.

Petersen,  J.W.van.   Reizen is tol betalen.    Aalten,   2002.

Schneider, R.:            Die Kreuzzugsidee als Leitmotiv landesherrlichen Handelns; ein Beitrag zu den “Insula Dei”-Diplomen Rainalds I. von Geldern (1271 – 1326). In:  Gelre.  Deel LXXXI,  1990,  Arnhem,  1990. pg. 12 – 34.

Schütte, L.:                Wik. Eine Siedlungsbezeichnung in historischen und sprachlichen Bezügen. Köln, Wien,   1976.

Thielen,  Th.A.M.      Bijdragen tot de geschiedenis van de Katholieke enclave Groenlo-Lichtenvoorde,  Zutphen,  1966.

Westerink,  G.           Elburg en Doornspijk. Kerken en andere instellingen uit de middeleeuwen met hare goederen. Zutphen,  z.j.

 

 

 

 

 

Verder Terug Home