Sporen van de Tempelieren in Nederland - http://www.tempelieren.nl - © Ben Brus 2003-2012 



De Tempelorde in Nederland

Over de aanwezigheid van De Tempel in Nederland is weinig bekend.

Dit in tegenstelling tot de kennis over haar aanwezigheid in andere landen.


De literatuur met betrekking tot de Tempelorde is zeer uitgebreid. De hoedanigheid ervan loopt sterk uiteen. Een deel is romantiserend en mystificerend van aard. Deze publicaties zeggen dikwijls meer over de voorkeur en de opvattingen van de auteurs dan over de Orde van de Tempelridders. Daarnaast hebben veel kritisch ingestelde historici zich met het onderwerp bezig gehouden. Hoewel het eigen archief van de Tempelorde verloren is gegaan, zijn intussen meer dan 145 000 documenten uit de tijd van, en met betrekking tot de Orde aan het licht gekomen: schenkingsoorkonden, brieven, verslagen van rechtszittingen, verslagen van kapittelvergaderingen, pauselijke bullen, enz. Veel studies handelen over de Orde in het algemeen. Daarnaast zijn er talrijke publicaties over bijzondere aspecten: over individuele commanderijen, over de aanwezigheid van de Tempelieren in bepaalde streken en landen, over militaire en bancaire activiteiten, enz..
In merkwaardig contrast hiermee staat, dat over de aanwezigheid van "De Tempel" in Nederland weinig werd geschreven en dat er klaarblijkelijk ook maar weinig over bekend is. Zo zijn bij voorbeeld uit ons land slechts enkele tempelridders naar naam en afkomst bekend. Totaal anders ligt dit in Vlaanderen. Een van de twee grondleggers van de Orde was een Vlaming. Twee grootmeesters stamden uit Vlaanderen. In het algemeen speelden Vlaamse ridders in de Tempelorde een prominente rol. Over hen en over meerdere commanderijen uit Vlaanderen is veel bekend. Ook over de aanwezigheid van de Orde in landen als Frankrijk, Engeland, Italië, Duitsland en Hongarije is veel, soms zeer veel, gepubliceerd.


Enkele stemmen uit de literatuur met betrekking tot de Tempelorde in de Noordelijke Nederlanden.

In 1854 schreef Rómer  ( Pg. 90 ) :“....... . Zelfs ligt er over haar ( de orde der Tempelieren ) geheele geschiedenis in deze gewesten een sluijer, die nog niet is opgeheven en ook nog niet opgeheven kan worden. Weinig, zeer weinig is er van de Hollandsche en Zeeuwsche Tempelieren ter kennis van het nageslacht gekomen. Zij vertoonen zich als nevelgestalten, plotseling opgekomen en na een twijfelachtig aanwezen geheimzinnig verdwenen.”

In ”Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming”, van Moll, verschenen in1867, ( Tweede deel, Tweede stuk, pg.132 en 133.) valt te lezen:”Van de geschiedenis der tempelieren in Nederland is zeer weinig bekend. Wat wij van hen weten, bepaalt zich hoofdzakelijk tot de plaatsen waar zij zich vestigden, en tot de wijze, waarop hunne huizen ook hier, gelijk elders, verloren gingen. Over hunne wapenfeiten in het oosten, hun leven in het vaderland, hunne deugden en ongeregtigheden hangt een sluijer, die welligt nimmer zal opgeheven worden.” Enkele pagina’s verder wordt de pauselijke opdracht van 1311 aan de bisschoppen vermeld, tot het doen van een onderzoek naar de ketterij en overige zonden der Tempelorde. De tekst vervolgt dan: ( pg. 136 en 137 ): “Dat aan dit bevel ook door Guy van Avesnes, te dien tijde hoofd van ons bisdom, en door de bisschoppen van Luik en Munster gevolg gegeven werd, laat zich naauwelijks betwijfelen, hoezeer ons van de bedrijven dezer mannen in de zwaarwigtige aangelegenheid niets bekend is.”

W. Jappe. Alberts schrijft in “Geschiedenis van Gelderland tot 1492”: “De Tempelieren ...... ontbraken in het Gelderse gebied, hoewel zij elders in Noord-Nederland ongeveer 12 vestigingen hadden.” ( pg .218.)

In “Overijssel” – een uitvoerige inventarisatie van landgoederen in Overijsel onder redactie van G.A.J. van Engelen van der Veer, c.s. – wordt vermeld: “Een huis der tempeliers heeft nooit in ons gewest bestaan”. ( pg. 530.)

In ”Monasticon Batavum” van M. Schoengen worden vierentwintig vestigingen van de Tempelorde genoemd, soms met enige bijzonderheden. Bij elf ervan wordt echter een vraagteken geplaatst

Kardinaal de Jong schrijft in zijn "Handboek der Kerkgeschiedenis" over de Tempelorde: "In ons land had zij omstr. 20 commandarijen." Hij vermeldt hierbij geen verdere bijzonderheden. (Deel II, pg. 190.)

Post schrijft in zijn “Kerkgeschiedenis van Nederland in de Middeleeuwen” ( Pg. 218 ): “Ook de ridderorden vestigden zich in het hier behandelde tijdperk in ons land. Er waren er voornamelijk drie: de tempeliers, de johannieters en de Duitse orde. Alle drie hadden de beoefening van de naastenliefde in hun vaan geschreven en wel in het bijzonder verpleging en verzorging van pelgrims. Daarbij waren al spoedig militaire verplichtingen gekomen: verdediging van het Heilige Land, strijd tegen de ongelovigen, ook in Pruisen, en beveiliging van de wegen. Dit zal eenmaal zó geweest zijn, maar de overgeleverde bronnen vermelden ten aanzien van de Nederlandse huizen zeer weinig daarvan. In het algemeen is van de eerst tijd bijna niets bekend. Wat er van vermeld is duidt niet bepaald op militaire en ridderlijke activiteit, veel meer op het kloosterleven, als het zingen van getijden, het beoefenen van de zielzorg in de aan hen geschonken parochies. Van de tempeliers weten we eigenlijk slechts dat de Nederlandse huizen verdwenen, toen de orde in 1311 werd opgeheven. Deze bracht het echter vóór die tijd hier tot minstens twaalf nederzettingen, misschien wel meer, maar zelfs het bestaan van verschillende huizen is problematisch. Zij vestigden zich in kleinere plaatsen, als Alphen in Noordbrabant, Beek in Limburg, Lage-Mierde, Rixtel, op Texel, te Zaandam maar ook enkele in grotere dorpen of steden zoals Beverwijk, Haarlem, Maastricht en Zierikzee. Hoe hebben deze huizen er uitgezien? Waren het burchten of eenvoudige woningen? Uit welke standen kwamen de bewoners voort? Waren het merendeels ridders, of mannen van burgerlijke afkomst? Leidden zij een ridderlijk leven of een eenvoudig kloosterleven, weinig verschillend van dat van de cisterciënzers? Op al deze vragen moeten wij het antwoord schuldig blijven”.

L.Milis schrijft in zijn bijdrage in “Algemene Geschiedenis der Nederlanden”: “Het overzicht van de instellingen die aan de religieuze hernieuwing hun ontstaan te danken hebben, zou onvolledig zijn als geen woord zou worden gezegd over de ridderorden. Onze kennis hierover blijft echter beperkt. Het lijkt trouwens dat het maatschappelijk effect ervan op de geschiedenis der Nederlanden niet zo groot is geweest, zelfs wanneer het aantal huizen in de tientallen liep. .........De orde van de tempeliers….. Het overtollig gebruik van de term Tempel, Tempelhof en dergelijke in de toponymie en in de volkse overleveringen en het lacuneus karakter der bronnen werpen een schaduw op de studie  van de historische realiteit. Alleen voor Vlaanderen en Brabant werden studies gedaan. Voor het eerste graafschap telde men zestien huizen (gesticht tussen 1131 en 1276), voor Brabant zes”. ( Blok, D.P. e.a. pg.186.)

Koert ter Veen schreef: "De tempeliers. Afrekening met een legende"; tot voor kort de enige monografie over de Tempelorde in de Nederlandse taal. Hij vermeldt daarin over Nederland ( pg.129 - 134 ), dat in de zeventiende eeuw in ons land allerlei verhalen over de bezittingen van de Tempeliers verschenen. Deze belangstelling zou mogelijk een tendentieuze basis hebben gehad. De onverkwikkelijkheden rond het proces tegen de Orde zouden een gereed aanknopingspunt hebben geboden voor kritiek op de Rooms-katholieke Kerk. Ter Veen noemt vervolgens een publicatie uit 1941/42 ( het bovengenoemde Monasticon Batavum van M. Schoengen ) waarin 24 vestigingen van de Tempelorde in het gebied, dat nu Nederland heet, worden vermeld. Hij merkt daarbij op, dat in bijna al deze gevallen een vermelding in middeleeuwse bronnen ontbreekt. Hij concludeert dan, dat bij nauwkeurig toezien voor bijna geen enkele van deze vermeldingen een historisch verantwoorde fundering is te vinden. Slechts een enkele, die van een commanderij in het Noord-Brabantse Alphen, kan bij hem de toets der kritiek doorstaan. In Alphen vestigden de Tempelridders buiten twijfel een klooster, “Ter Brake” geheten. Uit akten blijkt, dat de heer van Breda hiervoor in 1144 landerijen beschikbaar stelde. Ook allerlei documenten van latere datum met betrekking tot eigendommen van deze commanderij kwamen aan het licht.
Ter Veen neemt verder aan, dat Oosterhout mogelijk ook een commanderij heeft gekend, maar met zekerheid valt dit uit de beschikbare documenten niet aan te tonen.
Aan het slot van zijn overzicht concludeert hij: "Vergeleken met de beide andere ridderorden hadden de Tempeliers erg weinig bezittingen in Noord-Nederland." ( pg. 133 )

Goudriaan publiceerde in 2010 een nieuwe versie van de”Kloosterlijst”. Deze wil een antwoord geven op de vraag welke kloosters er in de middeleeuwen in ons land hebben bestaan. In deze lijst werd slechts ččn klooster van de Tempelieren opgenomen, te weten de Commanderij Ter Brake te Aphen. 23 andere kloosters, die in de literatuur ook als tempelierenkloosters vermeld worden, maar waar voor het bestaan ervan geen bevestiging kon worden gevonden, neemt Goudriaan op in, wat hij noemt, de “eliminatielijst”. Opname in deze lijst betekent, dat een vermelding van het betrokken klooster als legende wordt beschouwd. Voor 23 in de literatuur vermelde tempelierenkloosters is dit dus het geval. Goudriaan verwijst bij het noemen van een dergelijk klooster in de eliminatielijst steeds naar de volgende tekst: ” De tempelierenlegende. De geforceerde opheffing van de tempelorde heeft sterk tot de verbeelding gesproken. Ook de overdracht van een gedeelte van de goederen van deze orde aan de johannieters heeft de overlevering beďnvloed. Enkele andere opgeheven orden, met name de zakbroeders, de eksterbroeders en de lazarieten, zijn in de herinnering vervangen door de tempeliers. In veel gevallen werden onverklaarde muurresten e.d. als “tempelierenklooster” geduid. In Zierikzee ligt de overdracht van het huis van de in 1274 opgeheven orde van de eksterbroeders aan de predikheren (Oorkonde van 23 februari 1286; OSU IV, 2263) aan de grondslag van het ontstaan van de tempelierenlegende.” (Kloosterlijst; Eliminatielijst. Onder: Zierikzee.)

Drie monografiën uit België

Terwijl voor Nederland het onderzoek naar de Tempelorde practisch beperkt bleef tot onderzoek met betrekking tot ččn enkele commanderiij, een klooster waarover overigens maar weinig bekend is, bloeide dit onderzoek in België. Terwijl bijvoorbeeld in Noord-Nederland slechts ččn monografie verschijnt, die bovendien pleit voor grote terughoudendheid, omdat bijna alles legende blijkt te zijn, verschijnen vanuit Vlaanderen een drietal algemene studies over de Tempelorde, die ieder op eigen wijze proberen door te stoten naar nieuwe kennis en daarbij ook aandacht schenken aan de Tempel in Noord-Nederland . Het contrast kon moeilijk groter zijn.

-- I -- In 2005 verscheen de studie “De Tempeliers. Huurlingen van de Paus” van de Vlaamse auteurs Yves van Buyten en Willy Vanderzeypen. Het werk onderscheidt zich door de aandacht die geschonken wordt aan de Katharen en aan de wel veronderstelde relatie tussen hun opvattingen en die van de Tempelorde. Het bestaan van een dergelijk verband wordt door de schrijvers met beslistheid van de hand gewezen. Het voor het katharisme zo kenmerkende dualisme levert bij hen wel het stramien voor de beschrijving van de situatie van de middeleeuwse Christelijke kerken. De vrije, vredelievende en zachtmoedige Kathaarse kerk wordt gezien als een expressie van het goede principe. De op macht beluste kerk van Rome ontwikkelde zich daartegenover tot representant van het kwaad. Met de kruistochten kwam haar ware aard aan het licht. De Tempelorde vormde daarbij het noodzakelijke militaire machtsapparaat,.......”huurlingen van de paus”. Met betrekking tot de kijk op de Tempel in het huidige Nederland wordt gewezen op de bescheiden aanwezigheid van de Tempelorde. Deze wordt verklaard uit de sociaal-economische en culturele achterstand toentertijd. “Het structurele gebrek aan authentieke documenten zal het historisch onderzoek van de\tempelorde in de noordelijke Nederlanden blijven hinderen.” ( pg. 151 )

-- II -- In 2006 verscheen van de hand van Jan Hosten: “De tempeliers. De tempelorde tijdens de kruistochten en in de Lage Landen”. De auteur streeft in dit werk naar een genuanceerde onbevooroordeelde benadering en waar nodig een herschrijving van de geschiedenis van de Tempelieren, mede op grond van eigen onderzoek. Zoals de ondertitel aangeeft, hij probeert ook een eerste aanzet te geven tot een compleet overzicht van “het tempelierspatrimonium van de Lage Landen”, d.w.z. een overzicht van de goederen in België, Nederland, Noord-Frankrijk en Luxemburg, die in oorsprong puur eigendom van de Tempelorde waren. Uiteraard komt bij dit overzicht duidelijk tot uiting, dat de aanwezigheid van de Tempelorde in Nederland en de kennis met betrekking tot deze aanwezigheid schamel afsteken bij wat over meer zuidelijke streken bekend is. Bijgaand kaartje, ontleend aan het werk van Hosten, spreekt wat dit betreft duidelijke taal. .

De Tempelorde in de Lage Landen ( Ontleend aan: Hosten. Kaart 7, pg.34. )

Maar: Hosten schrijft ook: “Dat Nederland minder bedeeld is, klopt niet volledig. In Franse regio’s zoals pakweg de Jura of Savoie, hadden de tempeliers nauwelijks meer bezittingen dan in Nederland. Verder onderzoek naar de bezittingen van de orde in het noorden van de Lage Landen zou meer duidelijkheid kunnen bieden.” ( Hosten, pg. 214.).

-- III -- In 2007 verscheen van de hand van M. Nuyttens: Krijgers voor God. De orde van de tempeliers in de Lage Landen ( 1120 – 1312 .) De auteur is een autoriteit met betrekking tot de geschiedenis van de Tempelorde. Hier stelt hij zich tot taak een historisch verantwoorde synthese van haar geschiedenis in de Lage Landen te schrijven, met de nadruk op het gebeuren in de landen zelf. Het werk bevat een veelheid aan gegevens met betrekking tot wat zich heeft voorgedaan in Vlaanderen, Artesië, Brabant, Henegouwen en Haspengouw. Wat het huidige Nederland betreft: alleen de commanderij Ter Brake in het Brabantse Alphen met haar aanhang komt aan de orde. Verder overheerst stilzwijgen, ongetwijfeld bij gebrek aan eigentijdse documenten. In vergelijking met het gebeuren in de Zuidelijke Nederlanden en meer nog met dat in bij voorbeeld Frankrijk en Spanje lijkt wat bij ons te melden valt slechts randverschijnselen te betreffen.

Een nieuw geluid.

Een nieuw veel belovend perspectief werd geopend door de archeoloog Jean Roefstra. Voor het congres van de Vereniging voor de Studie over de Tempeliers en de Hospitaalridders vzw, van September 2008 te Ieper, verzorgde hij een inleiding, getiteld: 'Onderzoek naar de Tempelorde in het voormalig graafschap Holland. Een historisch-archeologische aanpak”. In druk verscheen deze rede in: Militiae Christi, Jrg. 1, 2010, p.109 – 137. Roefstra onderschrijft, dat door het ontbreken van in aanmerking komende documenten langs de traditionele weg een toename van onze kennis met betrekking tot de Tempelorde in Noord-Nederland niet te verwachten valt. Hij wijst er echter op, dat er in onze landen van meet af aan een grote belangstelling voor de kruistochten heeft bestaan en dat bijvoorbeeld leden van de Hollandse gravenfamilie veelvuldig en soms langdurig het Heilig-Land bezochten. Dit moet ongetwijfeld met zich hebben gebracht, dat intensieve contacten met onderanderen de Tempeliers, tot stand kwamen. Dergelijke in de strijd gegroeide contacten tussen feodale machthebbers en ridderorden brachten veelal met zich, dat aan de Orden rijke schenkingen werden gedaan. Ook in Holland zou dit dus te verwachten zijn. Echter, in de bewaardgebleven geschriften valt hiervan geen spoor te bekennen. Roefstra wijst ook op andere aanwijzingen, die op de aanwezigheid van de Tempelieren in Holland duiden, zonder dat daarvoor een geschreven bewijs te vinden is. Hij merkt dan op; “Waar de bronnen zwijgen over de aanwezigheid van de tempeliers in Nederland, zou de archeologie misschien wel eens antwoorden kunnen geven of vragen doen oproepen.” (pg.121.) Ter adstructie vermeldt hij dan enkele locaties, die nog in onderzoek zijn bij een langlopend project en waarbij archeologisch-historische argumenten een rol spelen bij het zoeken naar zekerheid. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de vraag of de Tempelorde indertijd aanwezig was of op welke wijze ze aanwezig was te Zaamslag, Heemskerk en Haarlem. Een utvoerig verslag van genoemd onderzoek wordt in het vooruitzicht gesteld. Roefsma eindigt zijn bijdrage met de uitspraak: “Mijns inziens duiden al deze aanwijzingen op de aanwezigheid van de tempeliers in het voormalig graafschap Holland of boven de grote rivieren in Nederland. Gezien de weinge gegevens tot nu toe lijkt dat een bescheiden aanwezigheid te zijn. Maar, het onderzoek naar de Tempeliers in Nederland is nog maar net begonnen...”(pg.130.)

 Samenvattend: In het algemeen wekt de literatuur de indruk, dat, op grond van het ontbreken van contemporaine documenten, er over de aanwezigheid van de Tempelorde in ons land weinig met zekerheid valt te zeggen en dat, over dat wat er te zeggen valt, weinig eenstemmigheid heerst. Na enige aandacht in voorgaande tijden was er in de afgelopen eeuw vanuit Noord-Nederland weinig belangstellIng voor het onderwerp. Men tendeert naar de opvatting, dat de betrokken aanwezigheid van weinig betekenis is geweest. ( Zie hierover verder: De Tempelorde in de Nederlandse Geschiedschrijving.)
Recent heeft Roefstra onder de aandacht gebracht, dat archeologisch onderzoek mogelijk de leemte, die het ontbreken van contemporaine documenten met zich brengt, zou kunnen vullen.


Valt de afwezigheid van de Tempelorde of van kennis met betrekking tot de Tempelorde in Nederland te begrijpen?

Meerdere verklaringen komen in aanmerking:

1. De hiërarchische organisatie van de Orde.

Door sommigen wordt in dit verband een rol toebedeeld aan het uitgesproken hiërarchisch georganiseerd zijn van de Orde. Schenkingen werden steeds door de Orde als zodanig aanvaard. Lokale huizen en hun "meesters” zouden daarom in de akten veelal niet genoemd worden.
Deze omstandigheid heeft inderdaad een rol gespeeld. Ze verklaart echter niet alles. Het argument zou in andere landen evenzeer gelden. Bovendien, de plaats van de geschonken goederen wordt in documenten doorgaans wel uitdrukkelijk vermeld.

2. Noord-Nederland een achtergebleven gebied?

Mogelijk stonden - met name in de twaalfde eeuw, toen de Orde met élan zijn plaats wist in te nemen - onze Lage Landen politiek-economisch-cultureel gezien op achterstand. Waren ze ten opzichte van de omringende gebieden in ontwikkeling achtergebleven? Loonde het de moeite niet, om hen in deze de hele Christenheid diep rakende beweging intensief te betrekken? Bezocht Hugo van Payns daarom bij zijn propagandatocht vanuit Frankrijk in 1129 ons land niet, en Vlaanderen, Keulen en Engeland wel? Preekte Sint Bernard - de grote propagandist en verdediger van de Orde - daarom rond 1148 de tweede kruistocht wel in Keulen en Vlaanderen en - met uitzondering van Maastricht - niet in de Noordelijke Nederlanden?

Mogelijk mag inderdaad van een culturele achtestand gesproken worden.

 · -   Na het Verdrag van Verdun van 843 bleven onze streken achter als grensgebied tussen Oost- en West-Frankenland, afwisselend in bezit van de een en de ander, ver van de machtscentra, overgeleverd aan de woelingen veroorzaakt door kleine machthebbers.
   -   In de negende en tiende eeuw was dit gebied het doelwit van strooptochten van de Noormannen. Ook andere kuststreken bleef dit niet bespaard. Echter, elders - bijvoorbeeld in Normandië, Engeland en Zuid-Italië - wisten leiders uit het Noorden de macht in handen te krijgen en een geordende staat op te bouwen met een eigen mengcultuur. Zo niet in onze streken. Godfried de Noorman, de enige Viking, die er in slaagde hier een begin van een heerschappij te vestigen, werd in het jaar 885 in Spijck bij Lobith door autochtonen om het leven gebracht. Nog in 1010 werden Nijmegen, Groningen, Staveren, Tiel en Utrecht geplunderd. Na de vele strooptochten bleef ons land ontredderd achter. Vermeld wordt, dat men her en der zelfs weer terug viel tot ruwe heidense zeden.
   -   Rond het jaar 1000 liet bovendien de natuur zich van zijn vernielende kant kennen. De bronnen spreken van verschrikkelijke overstromingen, waarbij bijvoorbeeld "de hele Veluwe" overspoeld werd. Dit was ongetwijfeld niet de Veluwe, zoals deze nu gekend wordt, maar de omvang van de rampen moet groot zijn geweest. Wel was, naar tegenwoordig wordt aangenomen, de mens zelf meer dan de natuur de oorzaak van de ellende. Door ontwatering ter wille van ontginning, en door turf- en zoutwinning daalde het niveau van veel veengronden, waardoor de zee de kans kreeg ver het land in te dringen. Hoe dit zij, de rampen waren groot en veel aandacht, werkkracht en vermogen moest besteed worden aan nieuwe ontginningen, nieuwe huisvesting, waterbeheersing, enz. Het land was in die dagen nog niet door een gesloten dijksysteen tegen het water beschermd. Pas in de veertiende eeuw was dat overal het geval

   -   Wat in het bijzonder het monastieke leven betrof, dit kwam in onze streken pas laat tot bloei. Tot aan het begin van de twaalfde eeuw waren kloosters hier nog uitgesproken schaars.

Ter illustratie van de politiek-culturele achterstand in die dagen nog het volgende:
   -   In 857 moest de bisschop van Utrecht vanwege de onzekere toestand in zijn zetelstad uitwijken naar Oost Nederland. Te bedenken valt daarbij, dat in de na-Romeinse eeuwen bisschoppen niet alleen op religieus gebied, maar ook wat algemeen-culturele, politieke en juridische zaken betrof een leidende rol speelden. Het gezagsvacuüm, dat de Romeinen achterlieten, werd voor een belangrijk deel door hen opgevuld. Pas ongeveer in 970 keerde bisschop Balderik naar Utrecht terug.
   -   Het Valkhof - het keizerlijk "palacium" van Karel de Grote te Nijmegen - werd enkele eeuwen lang regelmatig en frequent door zijn opvolgers bezocht. Talrijke bestuurlijke maatregelen werden van daaruit getroffen. In troebelen van het jaar 1047 ging de burcht met omliggende hoeven en dorpen in vlammen op. Ruim een eeuw lang lieten de Duitse keizers zich nauwelijks meer zien. Pas in 1155 bouwde Frederik Barbarossa op het Valkhof een nieuwe burcht, en deed hij de keizerlijke macht in deze gebieden weer gelden.
   -   In de twaalfde en dertiende eeuw stegen de Gelderse vorsten “internationaal” gezien sterk in macht en aanzien. In 1334 huwde Reinald II Eleonora, de zuster van de Engelse koning. Zij was een vrouw van hoge beschaving en maakte zich verdienstelijk door de Geldersen wat meer beschaving bij te brengen. Het volk vergaapte zich aan het toneelspel, dat zij introduceerde. De edelen, inclusief de graaf, werden tafelmanieren bijgebracht. Het fenomeen “tafeldame” was hen bijvoorbeeld niet bekend. Voortaan konden ze zich met minder problemen bewegen in de “internationale” kringen, die voor hen begonnen open te staan.

Waarschijnlijk heeft een zekere culturele achterstand inderdaad een rol gespeeld. Maar hierin ligt niiet besloten, dat vanuit onze streken weinig of geen belangstelling voor de kruistochten heeft bestaan en dat de deelname er aan gering is geweest. Deze veronderstelling is bezijden de waarheid.. ( Zie de boven aangehaalde rede van Roefstra.)

3. Schriftelijke stukken van voor 1300 komen in Noord Nederland in het algemeen slechts weinig voor.

Pas na 1300 begint de stroom van oorkonden en andere schriftelijke stukken in de Noordelijke Nederlanden rijkelijker te vloeien. De Tempelorde hield in 1312 op te bestaan. Veel geschreven getuigenissen mogen dus niet verwacht worden.

4. Het relatief laat optreden van de Cisterciënzers.

Bij de verbreiding van de Tempelorde speelde haar relatie met de Cisterciënzer kloosterorde een belangrijke rol. Bernardus - de zeer invloedrijke abt van Clairveaux - trad op als inspirator, verdediger en propagandist van de Tempelieren. Veel Franse adellijke families onderhielden hechte relaties met deze orde. Voor jongere zoons uit deze families was intrede zowel als cisterciënzermonnik en als ridder in de Tempelorde een gerespecteerde carričremogelijkheid. Familiebanden speelden een grote rol.
In onze streken hebben de Cisterciënzers zich echter relatief laat gevestigd. Pas in 1165 werd in Friesland het eerste klooster - “Klaarkamp”- gesticht. In 1218 stichtte Gerard van Gelre in Roermond het eerste Cisterciënzer klooster in zijn graafschap. In 1255 volgde ‘s Gravendaal bij Goch, gesticht door Otto van Gelre. Beide abdijen waren vrouwenkloosters. Mannenkloosters van de Cisterciënzerorde kwamen in het Gelderse niet tot stand.

5. Geringe belangstelling in voorbije eeuwen?

De geschiedschrijving en de officiële belangstelling in Nederland hebben eeuwenlang in het teken gestaan van de Hervorming. Voor de historie van kloosterorden en dergelijke en voor de betrokken archieven en relicten bestond op zijn zachtst gezegd minder belangstelling. Dit kan er toe hebben bijgedragen, dat betrokken documenten verloren gingen, dat traditionele kennis wegebde en materiële sporen vervaagden.

6. Documenten in het ongerede geraakt of verduisterd?

In het begin van de veertiende eeuw stonden Tempelieren onder grote druk. Ze werden beschuldigd van ketterij. Arrestatie dreigde, streng verhoor, foltering en brandstapel. Het aannemen van een nieuwe identieit – “onderduiken'- was een oplossing. Maar daarvoor dienden dan wel bewijzen van iemands vorig bestaan – dus allerlei documenten en schriftelijke vermeldngen – te verdwijnen. In 1312 volgde nog daarop de opheffing van de Orde. Haar talloze bezittingen werden overgedragen aan de Orde van de Hospiaalridders. Deze waren echter op deze uitbreiding van hun bestuurs- en beheerstaak onvoldoende voorbereid. In die dagen aasden velen op de bezittigen van de verdwenen orde. Van de onzekere en verwarde situatie werd dankbaar misbruik gemaakt. Het doen verdwijnen van documenten, waaruit in het verleden verworven rechten konden blijken, was dan een eerste stap. Thoben heeft dit bijwijze van hypothese reeds geopperd met betrekking tot de gang van zaken bij de Bijvank in de Liemers. (Zie: Beek in de Liemers. Zie ook: Sittard en Maas en Waal.) Met betrekking tot de eigendommen van de Orde in Bohemen schijnt zondermeer vast te staan, dat dit soort praktijken zijn voorgekomen.

7. Het zwaartepunt van de orde lag in Frankrijk..

Meer in het algemeen geldt, dat de Tempelorde zijn zwaartepunt vond in Frankrijk. Als gevolg van de investituurstrijd rond 1100 - waarbij de Romeinse Curie en het machtscentrum van het Duitse Keizerrijk in een verbitterde strijd waren verwikkeld - vond de pauselijke oproep tot de kruisvaart in eerste instantie in de Duitse gebieden minder weerklank. Utrecht, Holland, Gelre, het Oversticht Friesland en Groningen waren in de betrokken eeuwen op Duitsland gericht. Ze maakten deel uit van het Duitse keizerrijk. De keizer had aanvankelijk grote invloed op de Utrechtse bisschopskeuze. De bisschop van Utrecht stond indertijd ook persoonlijk op zeer goede voet met de Duitse keizer.Dit alles maakt begrijpelijk, dat in Noord-Nederland de Duitse Orde en de Johannieters meer dan de Tempel op de voorgrond traden. Voor Brabant en Zeeuws-Vlaanderen gold dit niet.

8. De behoefte bij de locale geestelijkheid om het recht te beslissen zoveel mogelijk in eigen hand te houden.

De Tempelieren stonden rechtstreeks onder gezag van de paus; aan geen andere autoriteit waren zij onderworpen. Op eigen initiatief konden zij kerken en kapellen stichten, kapelaans aanstellen, enz. Zonder tussenkomst van bisschoppen of abten konden zij allerlei beslissingen nemen, zonder aan iemand anders dan de paus verantwoording schuldig te zijn. Lagere gezagdragers voelden zich daardoor soms in hun rechten beknot en verweerden zich. Er zijn tekenen dat iets dergelijks bij Duitse bisdommen – ook bij Keulen en Utrecht – het geval is geweest. Waarschijnlijk ligt hier een van de belangrijkste oorzaken voor het verschil in “tempeldichtheid” in de Noordelijke- en Zuidelijke Nederlanden. De Tempelieren waren bij gezagdragers niet overal even welkom. De bisschop van Utrecht kon in 1307 aan Philips IV meedelen, dat in zijn gebied geen huizen van de Tempelorde te vinden waren! ( Zie hiervoor verder: Wijk en Aalburg over: Oorkonde uit 1157 en Het Einde over: Vienne en over: Pauselijke en bisschoppelijke inquisitie.)

Mogelijk speelden al deze factoren en nog andere een rol bij de opvallende afwezigheid van de Tempelorde in de Noordelijke Nederlanden. Maar voorlopig lijkt het er op, dat de twee laatst genoemde vergaand het overwicht hebben gehad. In dat geval is de schimmige aanwezigheid van de Tempelieren boven de grote rivieren en onze geringe kennis daarvan, uiteindelijk een volgverschijnsel van de investituurstrijd.


Naar welke sporen kan worden uitgezien?

Gezien het voorafgaande komen de volgende punten in aanmerking:

  1. Documenten uit de 11de tot en met de 15e eeuw die getuigen van de aanwezigheid van de Tempelorde in onze streken. Zoals reeds vermeld, vondsten zullen spaarzaam blijven. In het kader van deze site kan overigens alleen vermeld worden, wat door historici in dit opzicht werd gerapporteerd.
  2. Schriftelijke vermeldingen van latere datum.
  3. Plaatselijke traditionele kennis.
  4. Toponiemen, waarin op een of andere wijze de term "tempel" een rol speelt.
  5. Volksverhalen en sageachtige vertellingen.
  6. Plaatselijke mariadevotie.
  7. Restanten van bouw- en grondwerken die aan de Tempelridders worden of kunnen worden toegeschreven.
  8. Vermelding of afbeelding van in aanmerking komende personen, situaties, bouwwerken of resten ervan enz. in oudere literatuur.
  9. Aanwezigheid van de Johannieterorde in de 14de eeuw en later.
  10. Door archeologisch onderzoek vrijgelegde grondsporen uit de 12de t/m de 14de eeuw van mogelijk een tempelvestiging.
  11. Andere archeologische vondsten ( scherven, muurresten, munten, houtresten, enz.) uit de betrokken eeuwen.
  12. Restanten van visvijvers.
  13. Betrokkenheid van een locatie bij het toenmalige langeafstandsverkeer.


Het moge duidelijk zijn, dat alleen vermelding in authentieke documenten uit de betrokken eeuwen een meer of minder definitief bewijs kan leveren voor de aanwezigheid van de Tempelorde op een bepaalde locatie. Alle overige sporen zijn niet meer dan aanwijzingen, vaak zwakke aanwijzingen. Maar cumulatie van op zich weinig draagkrachtige aanwijzingen kan er toe leiden, dat er uiteindelijk voor twijfel weinig ruimte blijft .


               

Verder Terug Home