Sporen van de Tempelieren in Nederland - http://www.tempelieren.nl - © Ben Brus 2003-2012 

 


Tempel” in Toponiemen en Tradities

 

Er is reden om enige afstand te bewaren ten opzichte van de conclusie uit het voorgaande hoofdstuk.

De boven geformuleerde gevolgtrekking is duidelijk en ze kwam op een inzichtelijke wijze tot stand. Toch is er reden voor terughoudendheid. De conclusie is namelijk niet in overeenstemming met in brede kring gangbare opvattingen. Met bepaalde gezaghebbende uitspraken is ze zelfs rechtstreeks in tegenspraak.

Historici zijn veelal van mening, dat de aanwezigheid van de Tempelorde in ons land van weinig betekenis is geweest. ( Zie: De Tempelorde in Nederland ). Jappe Alberts vermeldt bijvoorbeeld, dat de Orde in het Gelderse geen vestigingen heeft gekend. ( W.Jappe Alberts. Pg.218.), terwijl het merendeel van de hier aan de orde zijnde locaties toch in het Gelderse is gelegen.

In het voorgaande betoog werden toponiemen en tradities met een element “tempel” ernstig genomen als mogelijke aanwijzing voor een relatie met de Tempelorde. Onder historici leeft echter in brede kring de opvatting, dat bij deze toponiemen een relatie met de Tempelorde buiten de werkelijkheid ligt. De waarschuwing van Nuyttens  ( pg. 19 ) is duidelijk genoeg: “In de Lage Landen komen een groot aantal “Tempelstraten”, “Tempeldreven”of “Tempelhoeven” voor zonder dat de orde er ooit was gevestigd of bezittingen had. In het bekende toponymisch woordenboek van K. De Flou zijn hiervan tientallen voorbeelden terug te vinden. De toponymie moet dus met de grootste omzichtigheid worden gehanteerd vooraleer er historisch gefundeerde conclusies uit kunnen worden getrokken.” Ook bij locale historici bestaat er wat dit betreft een grote huiver. Vraagt men in een betrokken omgeving of “tempel” in een naam misschien zou kunnen teruggaan op de Tempelorde, dan is de reactie in veel gevallen afwijzend. De gedachte zou voorheen nooit zijn opgekomen. De idee alleen al wordt soms als ongepast ervaren . Rond de naam ‘Tempelier” hangt een verdachte, wat lacherige, weinig serieuze, om niet te zeggen een wat louche sfeer van kroegen en drinkebroers, waarmee men liever niet in verband wordt gebracht.

Voorzichtigheid en enige distantie lijken dus gewenst. Een weinig orthodoxe werkwijze leidde in het bovenstaande tot een onorthodox resultaat. Gepretendeerd werd, dat uit een reeks onzekere vermoedens zekere kennis werd afgeleid. Is dat wel mogelijk? Kunnen halve waarheden tezamen een hele waarheid opleveren? Is het resultaat niet eerder een hele leugen? Het betoog betreft een verre, schimmige en met emoties doortrokken wereld. Het gevaar van wishful thinking en cirkelredenering is dan levensgroot. Het wordt inderdaad tijd de argumenten, die voor de gevestigde opvattingen worden aangevoerd, ernstig te overwegen. Geven ze aanleiding op de in het voorgaande geformuleerde conclusie terug te komen?



De volgende argumenten werden aangetroffen tegen het toekennen van waarde aan tempeltoponiemen en -tradities als reële verwijzingen naar de Tempelorde:

1. In middeleeuwse documenten komen vermeldingen met betrekking tot de aanwezigheid van de Tempelorde in Nederland nauwelijks of niet voor. Feitelijke aanwezigheid van enige betekenis is dan ook niet te verwachten.

2. De term “tempel” in toponiemen verwijst niet naar de Tempelorde. De betekenis ervan is een andere.

3.Toponiemen met een element “tempel” komen zo veelvuldig voor, dat het niet reëel is te veronderstellen, dat ze naar aanwezigheid van de Tempelorde zouden verwijzen.

4.Toponiemen en verhalen met een element “tempel” werden ooit door iemand in een romantische bui verzonnen naar aanleiding van een aangetroffen oud fundament of iets dergelijks om de vondst daarmee meer interessant te maken.

5.De bevolking wist de verschillende ridderorden niet goed te onderscheiden. Vestigingen werden vaak aan de Tempelorde toegeschreven en naar haar genoemd, terwijl ze in feite teruggingen op de Hospitaalridders of op de Duitse Orde.

 

Deze argumenten worden hierna achtereenvolgens onder ogen gezien.

 1.     De afwezigheid van de Tempelorde in middeleeuwse documenten

Bij historici leeft de overtuiging, dat in onze omgeving de Tempelorde slechts op bescheiden schaal aanwezig kan zijn geweest, omdat ze in documenten uit de betrokken tijd weinig of niet genoemd wordt.

Enkele voorbeelden:

 -  Reeds in 1667 schreef de geschiedschrijver Wassenberg in “Embrica” (pg.243 ), dat het “Tempelhaus” in Emmerik in de traditie ten onrechte aan de Tempelheren werd toegeschreven, o.a. omdat de laatsten er in geen enkele bron uit de middeleeuwen worden vermeld. Deze zienswijze werd door andere auteurs overgenomen. Ze is nu in Emmerik de algemeen aanvaarde opvatting.

-  In Maastricht is traditioneel sprake van drie Tempelvestigingen. Ramakers concludeert, na een uitvoerig overzicht te hebben gegeven van de bronnen met betrekking tot de aanwezigheid van de Tempelorde, dat niet meer gevonden werd “dan in de negentiende eeuw vastgelegde verhalen en drie tekeningen, te weinig om tot het bestaan van een huis of commanderij te besluiten.”(Ramakers. pg.81)

-  Ter Veen vermeldt in “De Tempeliers” (pg.129 t/m 134 ) dat op grond van documenten in Nederland slechts èèn commanderij van de Tempelorde ( Ter Brake in Alphen ) met zekerheid valt aan te wijzen. Gebaseerd op overlevering werden door Schoengen in “Monasticon Batavum” wel 24 vestigingen opgesomd. Echter, in bijna al deze gevallen ontbreken middeleeuwse bronnen. Minstens twee van de vermeldingen ( Zierikzee en Haarlem ) bleken te berusten op een foutieve interpretatie van oude documenten. Er werd ten onrechte van uitgegaan, dat het om Tempelieren ging. “Op soortgelijke wijze vallen bijna alle vermeldingen uit het Monasticon één voor één af.”.

 Het ontbreken van schriftelijke vermeldingen vormt op zich wel geen klemmend bewijs dat ook de Tempelridders zelf niet aanwezig zijn geweest, maar redelijkerwijs gesproken: het argument legt gewicht in de schaal.

Men kan tegenwerpen, dat vermeldingen in documenten niet helemaal ontbreken. (Zie de opsomming in: De Tempelorde in de Nederlandse geschiedschrijving.) Zo is er de oorkonde van Jan I van Holland uit 1300, ( Burgers. pg.392 ) waaruit blijkt, dat de Tempelheren in zijn graafschap rechten hadden op heergewaarden. Ook is er de schuldbekentenis uit 1269 waaruit blijkt, dat er in Maastricht een Tempelhuis bstond, waar bankzaken werden afgewikkeld ( Ultrajectum ). Maar deze voorbeelden blijven eenzame uitzonderingen. Met name voor Nederland boven de rivieren ontbreken de eigentijdse documenten.

Men kan ook zoeken naar redenen, waarom documenten niet worden gevonden: Pas na 1300, toen de Orde ophield te bestaan, begon in onze streken de stroom van schriftelijke stukken rijkelijk te vloeien. Het archief van de Tempelorde ging verloren. De orde was sterk hiërarchisch georganiseerd, beslissingen werden niet op locaal, maar op hogere niveaus genomen en gearchiveerd. Na 1312 verdwenen de Tempelridders met stille trom; met hen verdween hun naam uit de geschriften. Documenten hadden in die dagen overwegend betrekking op rechten en eigendom. Niemand had er – afgezien van de Hospitaalridders - na de opheffing van de Orde belang bij ze te bewaren. Wel hadden velen er belang bij, dat deze documenten niet bewaard bleven. Lacunes in het bronnenmateriaal kunnen er toe leiden, dat er een totaal scheefgetrokken beeld van een situatie is ontstaan. Enz., enz. Dergelijke tegenwerpingen zijn echter in hoge mate speculatief. Er ontbreekt te veel een feitelijke basis om afdoende te kunnen overtuigen.

 Het argument van de ontbrekende documenten is wel niet klemmend, maar overtuigingskracht kan er moeilijk aan worden ontzegd. Er kan weinig feitelijks tegen ingebracht worden.



Wel feitelijk gegeven is het bestaan van de betrokken toponiemen en van de tradities en de gevonden regelmatigheden. Als dit niet wijst op een relatie met de Tempelorde, dan moet daar een andere verklaring voor zijn. Dit voert tot het volgende argument.

 2.      “Tempel” in een toponiem verwijst niet naar de Tempelorde, maar naar iets anders.

Voorstellen voor meer passend geachte interpretaties van de term ”tempel” ontbreken niet. De volgende werden gevonden:

 a. Tempel = een uitspringend puntvormig grondstuk,een timp.

  -  M.Schönfeld ( Pg. 113 ) vermeldt zeer terloops, dat in veldnamen “timp” in de betekenis van puntvormig grondstuk ook vervormd voorkomt als “tempel”. Als enig voorbeeld noemt hij het perceel “Koekentempel” bij IJsselmuiden, waarvan de naam teruggaat op het oudere “Cogel-timpe”. Op “tempel” in veldnamen in het algemeen gaat hij verder niet in.

  -  B.J.Hekket ( Pg.367.) merkt naar aanleiding van de familienaam Tempelman op: ”Tempel heeft niets met een religieus gebouw te maken, maar is afgeleid van ‘timp’. Elders ( Pg. 371.) schrijft hij: “ Een timp was een spits toelopend stuk land; het woord is dikwijls tot tempel vervormd.” Hij noemt hierbij de voorbeelden: “Den Tempel” in Averlo, de “Hof ten Tempel” bij Brakel N.B., het in 1288 als “Domus Templum” vermelde erve “Tempelman” bij Borken in Westfalen en de “Koekentempel” bij IJsselmuiden .

In de databank “Familienamen” van het Meertes Instituut wordt bij de naam “Tempelman” opgemerkt: “Tempel zou van het woord  timp kunnen zijn afgeleid.Hierbij worden dezelfde voorbeelden vermeld als bij Hekket.

Nevenzel schrijft in zijn website: “De naam is waarschijnlijk te danken aan een puntvormige marke.

- Heinz Evers ( Pg.262 en 263.) sluit zich in zijn boekje over de straten in Emmerik aan bij de zienswijze van Wassenberg uit 1667 dat het een misvatting is, te denken dat in Emmerik de namen “Tempelhaus” en “Tempelstrasze” te danken zijn aan de aanwezigheid van Tempelridders. Hij stelt, dat het huis zo werd genoemd, omdat het indertijd gebouwd werd op een uitspringend puntvormig grondstuk, een Timp, Tömp, Tup of Tempel. Hij meent de puntvorm nog in het verloop van de Tempelstrasze terug te zien en geeft een aanzienlijk aantal voorbeelden van toponiemen met “timp” in de aangegeven betekenis.

-  Van den Brand ( Pg.32.) geeft ook de voorkeur aan “ timp” als herkomst wanneer hij het vermoeden van Van Winter in twijfel trekt, dat “De Hof Ten Tempel” in Oeffelt een goed zou zijn, dat aan de Tempelridders heeft toebehoord.

– Blaauw (pg.142) schrijft naar aanleidng van de boerderij “De grote Tempel” te Westervelde: “Geopperd is wel dat het woord tempel een verbastering is van het Drentse woord tip, dat zou kunnen slaan op het (driehoekig) hoekje land behorend bij de erve; de naam tempel komt ook in andere buurschappen voor. Maar kan er ook iets anders achter schuilen?”

-  Ook bij mondelinge contacten ter plaatse werd meerdere malen “timp” in deze betekenis als verklaring van “tempel” genoemd.

 b. Tempel = hoofdkerk.

  -  Pelzer ( Hausnamen: pg.12 en 13. 1985 pg.33. ) bestrijdt eveneens als Wassenberg de opvatting, dat de Tempelridders in Emmerik aanwezig zijn geweest. De naam “ Tempelhaus” verklaart zij echter anders dan Evers. Het huis zou zijn naam danken aan de vroegere bewoners: geestelijken (“templarii”), verbonden aan de hoofdkerk (“templum”).

c. Tempel = slaap, in de betekenis van zijkant van de schedel. ( van lat.“tempus”).

  -  “Tempel” is de naam van een grondstuk bij Elburg. Bakker ( pg.20 ) vermoedt, dat de vorm van het perceel, die overeenkomst vertoont met die van de slaap, aanleiding gaf tot de naamgeving.

d. Tempel = steunbalk in molen of sluis.( Ook wel “stempel. )

  -  De naam “Tempel” van een boerderij in Vlaardingen wordt verondersteld afgeleid te zijn van de “tempel” ( steunbalk ) van een sluis in de nabijheid.

  -  Het zelfde wordt vermeld van “De Tempel” te Berkel en Rodenrijs.

Nevenzel schrijft: “In dit voormalig veen- en rivierenlandschap is een verbinding met het mnl. tempelklep of schoor, stut van een sluis(deur)” ook niet uit te sluiten”.

e .Tempel = klassieke of heidense tempel.

-  Met betrekking tot de “Tempel” in Ochten werd verondersteld, dat deze was gebouwd op de restanten van een Romeinse tempel. Romeins materiaal werd inderdaad gevonden, maar geen fundamenten van een tempel.

-  Anspach ( pg.70 ) schrijft naar aanleiding van dezelfde “Tempel” te Ochten: “Men ziet in die benaming een spoor van oorspronkelijken Heidenschen eerdienst.”

  -  Het wordt voor mogelijk gehouden, dat De Oude Tempel te Soesterberg staat op de plaats, waar voorheen een heidense tempel stond.

  -  Straten in de nieuwbouwwijk rond “Den Olden Tempel” in Beuningen werden genoemd naar delen van de klassieke tempel

f. Tempel = protestant kerkgebouw.

  -  In Hoorn vindt men de “Tempelsteeg”. Aangenomen wordt, dat deze zo werd genoemd, omdat er een duidelijke relatie bestaat met twee in de nabijheid gelegen protestante kerkgebouwen. Deze aanname is hoogst waarschijnlijk een terechte.

  -  Locaties langs de Maas met de naam “Tempel”. werden in verband gezien met gelegenheden tot kerkbezoek voor protestanten, die verspreid leefden in de Generaliteitslanden.

g. Tempel = spanstok bij een weefgetouw.

-  De werkgroep “Boerderij- en Veldnamen” van de “Vereniging voor Heemkunde” uit Heino wees op de mogelijkheid, dat de boerderijnaam “Tempel” werd afgeleid van “tempel” in de betekenis van spanstok bij een weefgetouw. In de wijde omgeving van Heino kwam in het verleden, in verband met de vlasteelt, weven als huisnijverheid veelvuldig voor.

h.  Tempel = Tümpel in de zin van draaikolk.

Nevenzel vermeldt in een website, naast andere mogelijke verklaringen ook de volgende: “In aansluiting op sluis en water zou ook een relatie mogelijk zijn met nederdu. tümpel,” draaikolk, maalstroom”, dat pas later ( na 1600 ) de betekenis “plas, poel”kreeg.”

i.   Tempel =  een huisje met slechts één deur.

Van den Heuvel c.s.( pg.114.) schrijven met betrekking tot De Tempel in Buurtsdijk:  “Het is altijd een huisje gebleven….. Er zat maar één deur in om naar binnen en naar buiten te gaan, vandaar de naam De Tempel.”

j.   Tempel = een afbeelding op het uithangbord.

De Oude Tempel in Soesterberg zou mogelijk zijn naam danken aan de afbeelding op het uithangbord van een herberg

k.  Tempel = timp-lo =hoekbosch.

-    Anspach ( pg.70.) schrijft, na de naam als spoor van een heidense eredienst te hebben afgewezen: “…dan ziet men in dezen plaatsnaam eerder een appellativum, z.v.a. timp-lo, hoekbosch (?).

l.  Tempel = behaaglijke woning, die tot mediteren uitnodigt.

Nevenzel stelt de vraag: “...........wie zal zijn huis geen “behaaglijke (beschouwings)tempel vinden.”

m.  Tempel heeft een Keltische oorsprong.

Nevenzel vraagt zich af:Zou het kustgemaans of ingweoons een ontronding hebben teweeg gebracht op een in oorsprong Keltisch begrip, bijv. tumbo-s kleine heuvel”? “Een andere mogelijkheid is dat het aansluit bij het Kelt. tumbô dompelen”. “


Aan voorstellen geen gebrek. Hoe overtuigend zijn deze interpretaties?

  - 1 -  Sommige van deze dertien alternatieve verklaringen klinken op zich al weinig overtuigend. Zou een huisje met èèn deur gemakkelijk aan een tempel doen denken? Zou de vorm van een grondstuk doen denken aan “tempus” als slaap van de schedel?

Maar van de meerderheid van de voorgestelde oplossingen valt moeilijk uit te sluiten dat ooit toponiemen met “tempel” op de aangegeven manier tot stand zijn gekomen. Ze klinken min of meer plausibel. Vraagt men echter in welke gevallen min of meer overtuigend is aangetoond, dat de voorgestelde ontwikkeling van de naam inderdaad op deze wijze heeft plaatsgevonden, dan is de oogst gering. Gevonden werden er slechts twee: de “Tempelsteeg” in Hoorn en de ”Koekentempel” bij IJsselmuiden. In deze gevallen is zeer aannemelijk, dat de situaties, die geacht worden aan de naamgeving ten grondslag te liggen, inderdaad feitelijk aanwezig zijn geweest. Bij de overige voorbeelden worden ze – de spitse grondstukken, de klassieke tempels, de draaikolken, de uithangborden enz. - slechts verondersteld. Ze maken sterk de indruk bedacht te zijn, zonder dat er een feitelijke basis voor viel aan te wijzen. Het is alsof men bereid is elke gekunstelde oplossing te aanvaarden, wanneer de meer voor de hand liggende – “tempel” verwijst naar de Tempelorde – maar wordt vermeden.

- 2 -  In het voorgaande ( Zie: Mogelijke Vestigingen van de Tempelorde in Nederland ) werden in ons land meerdere tientallen tempeltoponiemen gesignaleerd. Deze waren van oude datum, terwijl het moment van hun ontstaan in het duister bleef. Dit betekent, dat in ons land aan het eind van de middeleeuwen een niet onbelangrijk aantal van deze toponiemen voorkwam. In uitvoerige inventarisaties van de oudste toponiemen - van vòòr ongeveer1200 - in Nederland en omgeving ( Bahlow; Gysseling, 1959 en 1960; Künzel; Niemeier )  ontbreken dergelijke namen en mogelijke voorvormen ervan, als “timp” en “tümpel”, echter volledig. Zo te zien zijn de toponiemen met “tempel” dus rond de 13de eeuw ontstaan. Daarvoor en daarna was dit type van naamgeving niet productief. ( De enige gevonden uitzondering is de “Tempelsteeg”in Hoorn. Deze naam ontstond kennelijk na de Reformatie.)

Terzijde: De afgelopen jaren werd op grote schaal aan straten in nieuwbouwwijken namen toegewezen. Onder deze recente toponiemen komen er af en toe voor met een element “tempel”. Deze verwijzen dan bijvoorbeeld naar een persoon met de familienaam”Tempel”, naar de komeet met die naam ( De Bilt ), naar een onderdeel van een molen, of iets dergelijks. Om begrijpelijke reden blijven deze recente toponiemen hier buiten beschouwing.

Onder deze recente toponiemen komen er ook voor, waarbij de naam bewust gekozen werd als verwijzing naar de Tempelorde, bijvoorbeeld omdat de Tempelieren volgens een overlevering of volgens oude documenten in de betrokken omgeving gevestigd waren, of er gronden bezaten ( Aalburg, Beek, Besoyen, Borgharen, Haaren en Heer ). In die gevallen wordt hier vanzelfsprekend aan de locatie wel aandacht besteed, niet vanwege deze moderne toponiemen, maar vanwege de traditie of de vermelding in oude documenten

De hier aan de orde zijnde toponiemen stammen dus uit de middeleeuwen. Blijkbaar bestond er in de 12de en 13de eeuw een bijzondere situatie, die tot het tot stand komen van de betrokken naamgeving aanleiding gaf. Dit betekent, dat het merendeel van de dertien boven weergegeven betekenissen van “tempel” in deze gevallen als algemene verklaringsmogelijkheid vervalt. Ze hebben namelijk niet iets specifieks voor het betrokken tijdperk. De enige alternatieve betekenis, die eventueel gehandhaafd kan blijven is: tempel = timp in de zin van spits toelopend grondstuk. Immers, de betrokken periode was er een van veelvuldige ontginningen. Verkaveling van te ontginnen land was er doorlopend aan de orde. Meer dan eens kan een pas afgebakend in een punt uitlopend perceel benoemd zijn naar deze opvallende vorm.

Echter, de betrokken eeuwen vormden ook het tijdvak, waarin de Tempelorde actief was. De aanwezigheid van de Tempelieren is zeker niet minder kenmerkend voor de periode in kwestie dan het tot stand komen van spitstoelopende grondstukken. Vanuit het hier aan de orde gestelde gezichtspunt kan met minstens evenveel recht worden aangenomen, dat de betrokken toponiemen hun bestaan danken aan een relatie met de Tempelorde.

  - 3 -  In het voorgaande ( Zie bijvoorbeeld: Het Rivierengebied.) bleek, dat locaties, die mogelijk in relatie stonden met de Tempelorde, niet volgens toeval gespreid liggen, maar volgens een  bepaalde regelmaat. Ze liggen overwegend langs doorgaande wegen en dan nog bij voorkeur daar waar reizigers een hindernis tegen kwamen, bijvoorbeeld een rivier. Dit verschijnsel bleek volkomen te begrijpen, wanneer men aanneemt, dat de Tempelorde bij deze locaties “steunpunten” voor reizenden in stand heeft gehouden. Neemt men aan dat “tempel” in deze toponiemen niet naar de Tempelorde maar naar iets anders verwijst, dan staat men voor de taak deze regelmaat vanuit deze andere betekenis begrijpelijk te maken. Voorzichtig uitgedrukt: een voor de hand liggende oplossing lijkt dan voor alsnog niet gegeven

  - 4 -   Kijkt men wat ruimer rond, dan blijkt, dat in alle landen om ons heen toponiemen met tempel/temple veelvuldig voorkomen. Deze naamsvorming blijkt zich aan taalgrenzen niet gestoord te hebben. Het gaat dan niet meer om enkele tientallen, maar om honderden voorbeelden. De Ordnance Survey Gazetteer ( index bij een stafkaart ) of Great Britain vermeldt bijvoorbeeld 150 maal “Temple” bij  een plaatsnaam. Een relatie met de Tempelorde is daarbij dikwijls zonneklaar. Ze staat historisch vast. Niemand denkt er aan haar in twijfel te trekken. ( Lord: pg.311 – 317.) Staande houden, dat “tempel” in ons land niet of slechts bij uitzondering verwijst naar de Tempelorde, is in dit licht gezien wat moeilijk.

Zou Nederland hier werkelijk een uitzondering vormen? De mogelijkheden om dit aan feiten te toetsen zijn gering om de eenvoudige reden, omdat het aantal locaties, waarvan onaangevochten wordt aangenomen dat de Orde er actief was, in ons land gering is. Als niet in twijfel te trekken vestigingsplaatsen van de Tempelorde kunnen slechts genoemd worden: Alphen, Aarle-Rixtel, Heesbeen en Zaamslag. De oogst aan tempel-toponiemen die hiermee in verband staan is niet groot, maar ontbreken doen ze niet. In Rixtel sprak men ooit van “Het Templierenklooster”, bij Zaamslag vindt men de boerderijen “De Kleine Tempel “, “De Grote Tempel”en een terreinverhoging die “ De Tempel” wordt genoemd. Men sprak er ook van “D e Tempelhof “en eertijds vond men er de “Tempelstraete”. In het Cijnsboek van Echternach wordt nog een cijns uit de goederen “Ten Tempel' vermeld. Het is maar een handvol, maar ook in ons land komen toponiemen voor, die onmiskenbaar teruggaan op de Tempelorde. Omgekeerd is het dan niet onredelijk of naief om, daar waar in toponiemen of in verhalen een element “tempel” opduikt, eens na te gaan of er mogelijk een relatie met de Tempelorde bestaat. Aanleiding om terug te komen op de conclusie van het voorgaande hoofdstuk valt er moeilijk in te zien.

  - 5 - Nederlandse auteurs, die wel rekening houden met de mogelijkheid, dat een toponiem met “tempel” wijst op een relatie met de Tempelorde, zijn niet dik gezaaid, maar ze ontbreken niet.

 De archivaris van het Streekarchief Land van Cuijk schreef: “ Jkvr. Van Winter deelde mij mede, dat de hof te Tempel in Oeffelt zeer waarschijnlijk een bezitting van de in de 14de eeuw opgeheven orde der Tempelieren geweest is.”

Het Meertens Instituut schrijft in de databank familienamen onder de naam Tempelaars voorzichtig: “...., het is niet uitgesloten dat toponiemen De Tempel herinneren aan de bezittingen van de in 1312 opgeheven ridderorde.”

Samenvattend: Tempeltoponiemen komen in de ons omringende landen in andere talen veelvuldig voor. Onomstreden wordt daar aangenomen, dat deze doorgaans wijzen op een relatie met de Tempelorde, Er is geen reden om aan te nemen, dat ons land wat dit betreft een uitzondering zou vormen. De vele voorstellen voor alternatieve oplossingen zijn ook geen van allen zo sterk, dat ze als algemene oplossing voldoende overtuigend zijn.

 

 Ook in het volgend tegenargument speelt het veelvuldig voorkomen van tempeltoponiemen een rol. Het luidt:

3.      Toponiemen met een element “tempel” komen zo veelvuldig voor, dat het niet reëel is te veronderstellen, dat ze op een relatie met de Tempelorde wijzen.

-  Milis ( pg.186 ) schrijft: “Het overtollig gebruik van de term Temple, Tempelhof en dergelijke in de toponymie en de volkse overleveringen en het lacuneus karakter der bronnen werpen een schaduw op de studie van de historische realiteit.”

-  “Die nicht unerheblich am Niederrhein vorkommenden Namen mit Tempel lassen es zudem unwahrscheinlich erscheinen, dasz einst überall die Tempelherren zu Hause waren.”schrijft Heinz Evers. ( pg. 263 )

-  Van den Brand ( pg. 31 en 32.) schrijft:”Mevrouw jkvr.dr.J.M. van.Winter opperde de mogelijkheid dat de naam verband kon houden met de orde van de Tempeliers.......Dit lijkt ons vrij onwaarschijnlijk, daar de orde van de Tempeliers maar kort bestaan heeft en er in den lande teveel tempelbenamingen zijn.”

Denkt men bij vestigingen van de Tempelorde aan kloosters, burchten of kastelen in de vorm van aanzienlijke bouwwerken met een passende bezetting aan kloosterlingen, krijgslieden en hulppersoneel, met een omvangrijk grondbezit, enz. dan zou alleen in het rivierengebied ten minste een twintigtal van dergelijke gebouwen hebben bestaan, terwijl er enkele honderden tempelridders zouden hebben rondgereden. Dit aan te nemen is inderdaad niet reëel.

Het beeld verandert, zodra men zich realiseert, dat de Tempelorde geen verzameling was van op zich staande kloosters en burchten, maar een expeditieleger; een hiërarchisch geordende organisatie, die met beschikbare middelen naar vermogen concreet-gestelde doelen nastreefde. Hoe deze organisatie in het rivierengebied feitelijk heeft gewerkt is niet bij benadering te zeggen. Maar bij wijze van exercitie is een volgende gang van zaken denkbaar:

In het gebied wordt een drietal commanderijen gesticht, in de vorm van flinke boerenhoeven. In elk zijn een drietal ordeleden woonachtig en werkzaam. Vanuit elke commanderij worden langs doorgaande wegen op een achttal in aanmerking komende plaatsen steunpunten ingericht. Deze zijn er op toegerust pelgrims een veilig onderkomen te verschaffen. Voor zover ze aan een rivierovergang liggen is er een voorziening om reizigers over te zetten, over te dragen of bij het passeren van de voorde te begeleiden. In het rivierengebied zouden het dus veelal een soort veerhuizen zijn geweest. Naar vermogen dragen de commanderijen en steunpunten door het werven van rekruten, en door landbouw en andere activiteiten bij aan het onderhouden en bevoorraden van het strijdend leger in het Oosten. De dagelijkse zorg  voor de goede gang van zaken in de steunpunten behoeft niet in handen te liggen van een ordelid. Dit kan ook een personeelslid zijn of een pachter. Vanuit de commanderijen wordt toegezien op een juiste gang van zaken en wordt voor veiligheid langs de routes gezorgd

De Tempelorde kende naast kloosters inderdaad zogenaamde “camerae”. Dit waren vestigingen zonder kapel, waar slechts èèn ordelid gehuisvest was. Vaak was deze er zelfs niet permanent woonachtig en werd er slechts doorlopend een kamer voor hem in gereedheid gehouden. ( Zie: H.Nicholson; The Knights Templar.pg. 121, en Knight Templar, 1120 – 1312. pg.57, H.Nicholson & D.Nicolle. pg.142 en 206.)

Een voorbeeld van een commanderij met een aantal dergelijke steunpunten langs doorgaande wegen biedt de vestiging van de Tempelieren te Laon. De Jorrans  ( pg.4.) vermelden hier zeven steunpunten, “proches des grandes voies de communication”.

Heeft iets dergelijks in het Rivierengebied inderdaad plaatsgevonden, dan heeft de Tempelorde, in overeenstemming met haar aard en doelstelling, er meerdere generaties lang voor kunnen zorgen, dat deze steunpunten duurzaam en betrouwbaar hebben gefunctioneerd. Als  kloosterorde werd ze daarbij niet gehinderd door dynastieke grilligheden en persoonlijke ambities. De wijze waarop de “meesters” benoemd werden voorkwam, dat zich feodale persoongebonden machtskernen aftekenden. Zodoende konden deze commanderijen en steunpunten lange tijd hulpvaardigheid, betrouwbaarheid, veiligheid en stabiliteit uitstralen, daarmee in hun omgeving een diepe indruk nalatend, zodat hun naam “De Tempel” nog tot in onze dagen bewaard bleef.

Hoe de gang van zaken in feite is geweest valt niet te zeggen. De kaart en het overzicht in het voorgaande hoofdstuk ( Het Rivierengebied ) wekken wel de indruk van een functioneel goed op de locale situatie afgestemd plan. Duidelijk is in ieder geval, dat een oplossing in de aangegeven geest in principe met slechts een handjevol ordeleden en met de beschikbare middelen te realiseren is geweest.

 

Samenvattend: Aanvaarden, dat de betrokken toponiemen en tradities een aanwijzing vormen voor een relatie met de Tempelorde behoeft niet tot irreële consequenties te leiden. Voorwaarde is wel, dat men de Tempelorde niet ziet als een verzameling op zich staande kloosters en burchten, maar als een de toenmalige christelijke wereld omspannende militair/kloosterlijke organisatie, die op een praktische en flexibele wijze haar doelen nastreefde.

 

 Het volgende tegenargument luidt:

4.      Tradities of toponiemen met een element “Tempelier” of “tempel” werden ooit aan een oud gebouw, enz. toegekend, om er een verkaring voor te geven en het interessanter te maken.

-  Ramakers ( pg.81. ) schrijft: “Dat een oud gebouw aan de Tempeliers wordt toegeschreven, komt op veel plaatsen voor: Hardenberg concludeert voor Nederland dat de vondst van Middeleeuws muurwerk al voldoende was om Tempeliers te “zien“en voor de Eifel, dat zij in vrijwel elke Romeinse nederzetting gesignaleerd werden. Nuyttens komt voor Vlaanderen tot zestien historisch aantoonbare huizen en telt daarnaast ongeveer honderd plaatsen, waaraan een overlevering Tempeliers verbond.”

 Dat een dergelijke gang van zaken kan zijn voorgekomen, valt moeilijk te bestrijden.

Soms wordt in verband met een aan de Tempeliers toegeschreven gebouw, ruïne, enz. een bepaald verhaal verteld. In Beek wordt bijvoorbeeld bij de resten van een versterking verteld, dat bij de opheffing van de Orde op last van de Aartsbisschop van Keulen de burcht geslecht werd. Acht Tempelridders zouden daarbij gevangen genomen zijn en op een nabij gelegen rond grasveld op de brandstapel ter dood zijn gebracht. Dergelijke verhalen kunnen gemakkelijk verzonnen of van elders overgenomen worden. Eenmaal verteld of opgeschreven kunnen ze tot in lengte van dagen een eigen leven leiden. Dat dit in feite ook gebeurde, werd aangetoond voor Zierikzee. Dat dergelijke verhalen naar hun inhoud onbetrouwbaar zijn, is zondermeer duidelijk. Het op meerdere plaatsen ( Bijv. Den Burg en Espelo) in Nederland levende stereotype verhaal, dat alle bewoners van een Tempelierenklooster in èèn nacht werden omgebracht, terwijl er een of twee de dans ontsprongen, omdat zij de nacht in een minder gunstig bekendstaande gelegenheid doorbrachten, vormt een sprekend voorbeeld.

Wat moeilijker ligt het, wanneer het niet om verhalen gaat, maar om namen en tradities. Ook namen en tradities kunnen geïntroduceerd worden, maar dan moeten de omstandigheden wel meewerken. Wanneer bijvoorbeeld in een stad een oud gebouw staat, en iemand wordt er sterk geboeid door verhalen over de Tempelorde, dan kan hij in zijn fantasie tempelieren onderbrengen in dat gebouw en hen rond zien rijden in de stad. Hij noemt het gebouw misschien “Tempelhuis”, de straat wordt voor hem “Tempelstraat”.Via onderwijzers, een krant, of een boek kan dit beeld vervolgens gemeengoed worden. Een traditie en twee toponiemen zijn geboren. Zo zou het bijvoorbeeld gegaan kunnen zijn in Emmerik. Zo kan het overal gaan, waar men geboeid wordt door verhalen over de Tempelorde en waar een relict uit het verleden was te vinden, bijvoorbeeld in Huissen, Besoyen , Espelo of in Wijk. Erg voor de hand liggend is het niet, maar mogelijk is het.

In Voorst ligt een stukje grond, dat “De Tempel” wordt genoemd. Niemand weet waarom. Het is gewoon een akker. In droge tijden tekende er zich wel een grachtenpatroon af. In de onmiddellijke omgeving loopt een oeroude doorgaande weg. Brengt men in de omgeving de Tempelorde ter sprake, dan zegt dit de mensen totaal niets. Vraagt men, of er enige relatie kan bestaan of ooit gelegd kan zijn tussen de akker en de Tempelieren, dan is de eerste reactie slechts onbegrip en verbazing. Ook is de akker niet aan plaatselijke historici opgevallen. Door hen werd er nooit de aandacht op gevestigd. Hier nog de verklaring construeren, dat de naam gegeven werd om de akker interessanter te maken, vraagt om wel erg vergaande geestelijke wendbaarheid. Toch zijn toponiemen van deze soort, - waarbij dus in de omgeving geen enkel vermoeden leeft van een mogelijke relatie met de Tempelorde, noch van het vroegere bestaan van deze Orde - bepaald niet zeldzaam. In het Rivierengebied treft men naast Voorst bijvoorbeeld: nog een dergelijk tempel-toponiem in De Bilt, Groessen, Hernen, Leeuwen, Linden, Neerbosch, Ochten, Oeffelt en Rijsenburg.

 Dat een toponiem in kwestie ontstaan is op grond van de behoefte om bij een oud muurwerk of iets dergelijks Tempelieren te zien, kan in incidentele gevallen juist zijn, als algemene verklaring voor deze toponiemen is de opvatting weinig realistisch..

  

 Als tegenargument wordt tenslotte nog genoemd:

5.      Onkunde van de bevolking leidde er toe, dat vestigingen van andere ridderorden aan de Tempelorde werden toegeschreven.

Hardenberg (1963, pg.11) merkt op: “Hoe staat het nu met de bezittingen van de Tempelridders elders ( dan in Alphen) in Nederland? In het “Monasticon Batavum” zouden zij ook nog in andere Zeeuwse en Brabantse plaatsen gevestigd zijn geweest en bovendien op verschillende plaatsen in Holland en Limburg. Gaat men na, waarop deze beweringen steunen, dan blijkt de overlevering of de volkverbeelding hiervoor de enige bron te zijn of wel de verwarring met de aanwezigheid met een andere orde, zooals te Haarlem, te Zierikzee of te Beek in Limburg respectievelijk met de Lazarusorde en de Duitse orde.”


Van Buyten en Vanderzeypen schrijven ( pg.142 ):

Ook in andere landen worden historici voortdurend geconfronteerd met de gebruikelijke vergissing van de bevolking die hospitaalcommanderijen of bezittingen van de teutonen toch tempelhuizen noemde, zelfs al waren de commanderijen nooit eigendom van de tempeliers. Het historisch onderzoek in Nederland wordt sterk door dit fenomeen gehinderd.” Als enig voorbeeld wordt door de schrijvers genoemd: de “Tempelhof” te Veurne, die hoogstwaarschijnlijk een stichting van de Hospitaalridders was.

In individuele gevallen komen dergelijke verwisselingen inderdaad voor. Aan de gegeven voorbeelden kan bijvoorbeeld worden toegevoegd: De Wind , die in zijn lezing de Johannietercommanderij in Nijmegen vermeldt als vestiging van de Tempelorde. Ook met betrekking tot de Johannieterkloosters te Warffum en te Middelburg kwamen dergelijke verwisselingen voor. In Zaamslag bleef de bevolking spreken van Tempeliers, ook toen de commanderij al eeuwen in het bezit was van de Johannieters.

 Het ten onrechte aan de Tempelorde toeschrijven van vestigingen en bezittingen kon zich echter alleen voordoen, wanneer de Tempel te voren reeds op pregnante wijze aan de betrokkenen bekend was .Een argument tegen de aanwezigheid van de Tempelieren en tegen een mogelijke geldigheid van tempeltoponiemen in het algemeen valt er moeilijk uit af te leiden. De opvatting, dat het historisch onderzoek in Nederland sterk door dit fenomeen wordt gehinderd, mag voor rekening van de schrijvers worden gelaten. Wel blijft er bij de bespreking van individuele locaties ruimte voor twijfel in het betrokken opzicht..

 

 Voortgezette toetsing van de conclusies is gewenst.

De vraag die gesteld werd luidde: geeft kennisname van de argumenten, die worden aangevoerd voor de in Nederland gangbare opvatting met betrekking tot tempeltoponiemen en -tradities, aanleiding om terug te komen op de geformuleerde conclusies? Het antwoord zal voorlopig ontkennend moeten zijn. De conclusies van het voorgaande hoofdstuk kunnen vooralsnog gehandhaafd blijven.

Wel blijft het probleem, dat schriftelijke getuigenissen uit de middeleeuwen van de aanwezigheid van de Tempelorde in de Noordelijke Nederlanden vrijwel ontbreken. Een dwingend argument is dit niet, maar verdere opheldering blijft gewenst.

Overigens, de hoop, dat de hier getrokken conclusies voetstoots door historici zullen worden overgenomen, zal bescheiden moeten blijven. Deze onderzoekers zullen er toe neigen hun voorzichtige benadering te handhaven. Dit is zonder meer te begrijpen. Met betrekking tot de Tempeliers is eindeloos veel geconfabuleerd en gemythologiseerd. In de jongste tijd hebben romans, films en televisie hier weer het hunne toe bijgedragen. Voor wie er niet op gespitst is vallen historische waarheid en verbeelding bijna niet te onderscheiden. Geen wonder dat historici hier voorzichtig en sceptisch zijn en te allen tijde hun blazoen ongerept wensen te bewaren.

Zogezien zit er weinig anders op, dan te streven naar verdere toetsing van het gevonden resultaat, dus naar het verder verzamelen van onafhankelijk empirisch materiaal en na te gaan of dit het verworven inzicht ondersteunt of ondergraaft. Mogelijkheden daartoe zijn er:

            A. Nog maar een deel van de “verdachte” locaties in Nederland werd nader bekeken. Voert voortgaan tot resultaten, die met het voorgaande in harmonie zijn, of verkruimelt het werk?

            B. De beperking tot het huidige Nederland is eigenlijk geheel willekeurig. Is over de grens al of niet bevestiging te vinden? Vooral de situatie langs de Neder-Rijn in Duitsland lijkt van belang. De geologische en bestuurlijke verhoudingen waren er min of meer gelijk aan die in ons rivierengebied. Een uitlating van Evers ( pg. 263 ) doet vermoeden, dat ook daar talrijke “verdachte” locaties te vinden zijn.

            C. Relevante documenten uit de middeleeuwen waren tot nog toe nauwelijks beschikbaar. Niet uitgesloten behoeft te worden, dat historici in archieven nieuwe vondsten doen en tot invulling komen van nog lege bladzijden. Zijn de resultaten dan onderling verenigbaar?

           D. Op grond van het voorgaande zijn exact een aantal locaties aan te wijzen, waar door opgraving valt na te gaan of misschien ten onrechte een relatie met de Tempelorde werd verondersteld. Het betreft voorlopig:

De Tempel in Averlo                          

De Bijvank in Beek.              

Den Olden Tempel in Beuningen           

Het Nielenplein in Beverwijk

De Tempel en Het Klooster in Buurtsdijk

Keel-af in Delwijnen               

 De Wijk in Elburg                              

De Tempelhoeve in Haaren

De Templet in Hernen                         

De Tempel en de Vorstkamer in Leeuwen

 De Tempel in Neerbosch                    

De Tempel in Riisenburg       

 De OudeTempel in Soesterberg          

De Leest bij Veghel

De Tempel bij Vlaardingen   

De Tempel in Voorst bij Gendringen

De Tempel bij Zaamslag.

Tot nog toe werd, voor zover bekend, door archeologen aan deze locaties nog weinig of geen aandacht besteed. Dit geldt overigens niet voor Beverwijk, Haaren en Veghel. Daar vindt op het ogenblik (2010) archeologisch onderzoek plaats. Hieruit is reeds gebleken, dat aanwezigheid van de Tempelorde daar niet behoeft te worden uitgesloten. Voor Linden geldt, dat archeologisch onderzoek werd uitgevoerd op de locatie“Tempelierenklooster”,vòòr er aan een verband met de Tempelorde gedacht werd. Achteraf vond in deze site interpretatie als Tempelvestiging plaats.

Overigens een direct archeologisch “bewijs” voor de aanwezigheid van de Tempelorde is bij opgravingen slechts bij uitzondering te verwachten. Vindt men echter geen adequate sporen uit de 13de / begin 14de eeuw, dan kan gevoeglijk worden uitgesloten, dat de Tempelorde in het spel is geweest. Vindt men die sporen wel, dan bewijst het deze aanwezigheid nog niet. Sporen van hofsteden - ook van begraven hofsteden -  uit de middeleeuwen zijn in het rivierengebied veelvuldig aan te treffen. Anders ligt de kaart, wanneer meer specifieke vondsten gedaan zouden worden, bijvoorbeeld: sporen van een kapel of van een begraafplaats. Mogelijk komt op den duur meer kennis beschikbaar met betrekking tot specifieke kenmerken van tempelvestigingen.

 

 Literatuur

Anspach, J.   De voormalige heerschap Ochten in Neder-Betuwe.

In: De Navorscher, 36e Jrg. 1886,  pg.65 – 108.

Bahlow, H.:   Deutschlands geographische Namenwelt. Etymologisches Lexicon

der Flusz- und Ortsnamen alteuropäischer Herkunft.    Frankfurt,  1965.

Bakker, F.J.:   Rond de Tempelweg.   In: Arent thoe Boecop. No.33. Dec.1986.

Blaauw, A,: Westervelde.Een Drentse buurschap. Stichting het Drentse boek.(1987).

Brand, M.P.J. van den ; Bijzonderheden over het Cuijkse leengoed “Ten Tempel”.

In: Merlet. 35e Jrg., 1999, nr.2.

Burgers, J.W.J.:   De Rijmkroniek van Holland en zijn auteurs.   Hilversum, 1999.

Buyten, Y.van, en W.Vanderzeypen:   De Tempeliers. Huurlingen van de Paus

Uitg.:Synthese. 2005.

Evers, H.:   Straszen in Emmerich.   Köln. 1977.

Gysseling, M. en D.P.Blok:   Studies over de oudste plaatsnamen van Holland

en Utrecht. Amsterdam,  1959.

Gysseling, M.:        Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg

Noord-Frankrijk en West-Duitsland ( vóór 1226 ). Leuven, 1960.

Hardenberg, H. De ondergang van de Tempeliers.In: “Johanniter Orde in Nederland.” 14de jrg.,nr. 5A. Juli.1963.

Hekket, B.J.:         Oost Nederlandse Familienamen, hun ontstaan en betekenis.

Enschede.  1996.

Heuvel, A. van den, G.Raven en N. van VulpenEen wereld van verschil.

Hooglanderveen ontmoet Vathorst.   Hoogland,  2003.

Jappe Alberts, W.:  Geschiedenis van Gelderland tot 1492.     Zutphen, 1978.

Jorrand, C. et J.-P.: La Chapelle des Templiers de Laon. Musée d’Art et

d’Archéologie de Laon.  ( 2001 ).

Künzel, R.E.; D.P.Blok en J.M. Verhoeff:   Lexicon van Nederlandse toponiemen

tot 1200. Amsterdam,  1988.

Lord, E.: The Knights Templar in Britain.   Harlow, ( 2004 ).

Meertens Instituut:   http://www.meertens.knaw.nl/nfd/    

Milis, L.:   Kerkelijk en godsdienstig leven 1070.   In: Algemene Geschiedenis der

Nederlanden. Deel III. Utrecht 1950.

Nevenzel, G.:         http://www.nevenzel.com/04%20Staringcollege/NMKDT.html  

Nicholson, H.:   The Knights Templar, A new History.   Phoenix Mill, ( 2001 ).

Knight Templar. 1120 – 1312.    Warrior. 91.   Oxford, ( 2003 ).

Nicholson, H. & D. Nicolle:   God’s Warriors. Knights Templar. Saracens and

the battle for Jerusalem. Osprey Publishing, ( 2005.) 

Niemeier, G.:         Die Ortsnamen des Münsterlandes. Ein kultur-geographischer

Beitrag zur Methodik der Ortsnamenforschung.   Múnchen,   1953

Nuyttens, M.:   Krijgers voor God.  Leuven/Zutphen,  ( 2007 ).

Pelzer, Cl.:   Die Hausnamen in Emmerich.   In: Beiträge zur Geschichte der Stadt

Emmerich.No. 9. Emmerich im 19.Jahrhundert.   Uitg. Stadt Emmerich. 1985.

Ramakers, E.:   Tempeliers in Maastricht?  In: De Maasgouw. Jrg. 109, 1990,  pg.75 t/m 84.

Schönfeld, M.:   Veldnamen in Nederland.    Amsterdam,   1950.

Wassenberg, E.:   Embrica sive urbis Embricensis.     Vert. R.Reis    Kleve.   1984.



 

Verder Terug Home